Leon Verdonschot en Wido Smeets wisselen van gedachten over ontwikkelingen in de popmuziek. Over rennen in Berlijn en tweede carrières. “Hé, Nina, sag mal, wie heisst deine neue Schalplatte? “
Vorige maand was ik een tijd in het oosten van Berlijn. ’s Ochtends ging ik rennen in een park. Om het park heen hingen veel, vooral linkse, verkiezingsposters. Maar ook concertposters, zoals die van een wat oudere man in een wit hemd, met daaronder de tekst ‘Comeback des Jahres’, om zijn kennelijk tweede carrière aan te kondigen. Ik had de eerste ook al gemist, dus lette er verder niet op.
Een paar dagen later lag ik ’s avonds op bed langs de kanalen te zappen. Er waren wat goede films op, helaas Duits nagesynchroniseerd, en ik kan Clint Eastwood niet serieus bekijken wanneer hij dezelfde stem als Samuel L. Jackson heeft. Verder zappen zag ik ineens een uitzinnige menigte op een plein die juichten voor en meezong met een wat stramme man op een podium. Zijn zang was tergend vals, zoals je in Nederland wel eens ziet bij voorronden van talentenjachten, vlak voor de jury de kandidaten genadeloos naar huis stuurt. Ik had heel even met hem te doen. Dit was vast een live-uitzending, hij had misschien geen monitorgeluid en leefde in de veronderstelling dat hij prima uit de verf kwam. Dadelijk, als hij plaats zou maken voor de volgende artiest, zou hij aan de sms’jes van zijn gezin merken hoe het had geklonken. Maar de bezoekers klapten hun handen stuk zoals alleen Duitsers en Amerikanen dat kunnen. Pas toen zijn band het volgende nummer inzette drong het tot me door: dit was geen festival, die tienduizenden mensen waren hier voor deze man! En dit was geen slecht gemixte live-uitzending, zo klonk hij gewoon. Van het nummer erna herkende ik het intro: Dromen zijn bedrog! Nu heette het Sag ihm, dass ich dich liebe.
Ik googelde de titel, en vond zijn naam. Roland Kaiser. Een van de foto’s kwam me bekend voor: de poster bij het park. De comeback van het jaar! Ik keek naar deze Roland Kaiser en kon me werkelijk niet voorstellen wat iemand hier goed aan kon vinden. Zo zit er op dit moment vast een Duitser op een Nederlandse hotelkamer naar een van ónze volkshelden te kijken, en is die net zo verbijsterd.
LEON VERDONSCHOT
Berlijn is een stad die niet loslaat. Ik bezocht de stad tientallen malen, voor het eerst in de tijden van de good old DDR, toen je voor 25 mark een dagvisum kreeg. Je kreeg er 25 DDR-mark voor terug, monopolygeld dat je in die ene dag kapot mocht slaan. Wat natuurlijk niet lukte, tenzij je het verzamelde werk van Marx en Engels in leren banden mee naar huis wilde slepen.
Al student was ik er een keer met een Duits vriendinnetje. Op een avond belandden we in de hipste discotheek Dschungel van West-Berlijn. Hier, tussen de spiegels en de gekleurde TL-buizen ontmoetten de kopstukken van de Deutsche Welle, zo wisten we, onze helden van toen: David Bowie, Iggy Pop en Nick Cave. Strak van de zenuwen lulden we ons langs de strenge portiers Sabine en Suzanne (ooit lieten ze Boris Becker en Sylvester Stallone buiten staan), en kochten als niet-rokers subiet een pakje sigaretten. Wie in de Dschungel niet rookte, al was het maar een sigaret, was een loser.
We schoven naar de bar en bestelden een cocktail; quasi-nonchalant informeerde ik bij de barman wiens muziek er werd gedraaid. Wat een onnozele vraag! Met draaiende ogen richtte hij zich tot een punkmeid die met haar 17-kleurig kapsel straalbezopen over de toog hing: “Hé, Nina, sag mal, wie heisst deine neue Schalplatte?” Een seconde of twee lichtte ze haar hoofd, keek me aan en liet het weer vallen. Tot zover, terwijl haar ondraaglijk gekrijs uit de luidsprekers scheurde, mijn korte maar heftige ontmoeting met Nina Hagen. Later, in haar tweede carrière, zagen we haar aan de hand van Herman Brood door Amsterdam paraderen en speculeerden we wie het eerst zou sneven onder de geneugten van de hero en de coke. De uitslag is bekend.
Veel dieper in het Berlijnse nachtleven ben ik trouwens niet beland, al die jaren erna ook niet, en van rennen in een van die vele prachtige stadsparken is het evenmin gekomen. Wel heb ik er drie keer de marathon gelopen, vijf haar geleden deed ik het in 3 uur 44. Sneller was ik nooit. In mijn tweede carrière tenminste.
WIDO SMEETS