Na het succes van de roman Sprakeloos (2009) komt schrijver Tom Lanoye met een theaterversie van het boek, een monoloog waarmee hij zelf op tournee gaat. Als eerbetoon aan zijn moeder. Toen ze haar man eeuwige trouw beloofde en zich schikte in haar rol, deed ze dat op één voorwaarde: “dat ge me nooit mijn toneel afpakt, ik moet iets hebben om mij uit te leven.”

Tom Lanoye oogt monter en vitaal. Dat hij zojuist een paar uur hard “heeft zitten blokken op die tekst” is hem niet aan te zien. In hoog tempo, in een bijna ononderbroken woordenstroom in een soepel West-Vlaams getint Nederlands, springt hij van de hak op de tak.

Ik spreek hem in het Grand Café van de Antwerpse Singel na een repetitie voor de theatermonoloog, gebaseerd op zijn autobiografische roman Sprakeloos uit 2009. Over een week of vier is de première in Brussel en gaat hij op tournee door België. Eind oktober speelt hij twee avonden in C-Mine Genk.

Het lijkt alsof Tom Lanoye (Sint-Niklaas, 1958) ineens alomtegenwoordig is. De VRT startte afgelopen maand een tiendelige bewerking van zijn Monster-trilogie, een Vlaams familiedrama van meer dan duizend pagina’s (1997-2002); het Antwerpse Toneelhuis aangevuld bracht op 26 mei de première van Bloed & Rozen een indrukwekkend tweeluik over Jeanne d’Arc en Gilles de Rais dat deze zomer ook te bewonderen was tijdens het theaterfestival in Avignon; het Holland Festival beleefde deze zomer de première van De Russen, een zes uur durende bewerking van twee vroege drama’s van Tsjechov; letterlijk tussen de bedrijven door moet hij het Boekenweekgeschenk schrijven dat in maart 2012 verschijnt en bereidt hij dus ook nog eens de Sprakeloos-monoloog voor.

Er zit hem iets dwars en dat moet er eerst uit. “In de media is rumoer ontstaan over Het goddelijke monster, zoals de tv-serie over het failliet van België heet. Het gaat over de taal van het stuk. De acteurs zijn niet allemaal geboren West-Vlamingen en dat wordt de makers kwalijk genomen. Maar waar staat geschreven dat anderstaligen zich niet mogen vergrijpen aan het West-Vlaams? Het is maakwerk, die taal, het is een geconstrueerde taal, ik hou niet van puurheid, de zuiverheid laat ik over aan de fascisten. De mono-culturele illusie die door de Flaminganten naar voren wordt geschoven, ligt duidelijk aan diggelen. En dan is er natuurlijk nog de patriottische Heimat-trots die je als kunstenaar zou moeten bezingen, daar blijft in het stuk met al die schandalen natuurlijk niets van heel. Maar ach, die discussies zijn een geweldige reclame voor de reeks. Wat dat betreft ben ik toch echt een bastaardzoon van Hugo Claus en Louis Paul Boon.”

Net als zijn grote landgenoten is Lanoye een harde werker. Hoe speelt hij het klaar op drie, vier borden tegelijk te spelen? “Het is allemaal een kwestie van discipline, hé. Dat zijn mijn West-Vlaamse roots: dat arbeidsethos daar is ongelooflijk ongezond, maar ook heel lekker.” Met de tv-reeks heeft hij zich niet bemoeid; alleen het scenario heeft hij meegelezen en vervolgens regisseur en acteurs aangespoord alle vrijheden te nemen die ze moesten nemen. Hij vindt dat ze prachtig werk hebben geleverd, “onbegrijpelijk met het geringe budget waarover ze beschikten.”

‘s Ochtends werkt hij nu aan de monoloog, ’s middags aan het Boekenweekgeschenk. “Ik ben er in augustus aan begonnen, maar het idee is al heel oud. Het wordt een novelle met een strikte lengte van eenentwintig tot vierentwintigduizend woorden. Dat is wel ongewoon voor mij, met mijn Napoleon-complex en mijn voorliefde voor grote manoeuvres. Nog twee weken schrijven, dan nog een paar weken schaven en het ding is af. En dan zal ik in de Boekenweek één keer met mijn monoloog in Carré staan. Dat is allang een grote droom van mij, daar te mogen staan. Net als de Opéra in Parijs is Carré een mythische plaats, de enige die bij de Vlamingen bekend is als grote theaterzaal. Het is een soort circus, een arena, zeventien honderd man die toch allemaal op je lip zitten. En dan vraag ik me natuurlijk af: wat zou mijn moeder ervan vinden?’

Sprakeloos is de veelgelauwerde roman over zijn moeder. Het boek is een bewogen eerbetoon, een met onvoorwaardelijke liefde geschreven monument voor een hardwerkende, trotse en zelfbewuste slagersvrouw, moeder van vijf kinderen, die nooit om woorden verlegen zat. Toneel was haar lust en haar leven. Zij beoefende het niet als hobby, als iets bijkomstigs, maar uit een hartstochtelijk verlangen naar een ander, mooier leven. Toen ze haar man eeuwige trouw beloofde en zich schikte in haar rol, deed ze dat op één voorwaarde: “dat ge me nooit mijn toneel afpakt, ik moet iets hebben om mij uit te leven.”

Vervolgens heeft ze haar hele leven geacteerd, en niet alleen op de planken. En bovendien: het ging om méér dan een illusie. Als er thuis in de slagerij een nagenoeg onuitvoerbare opdracht binnenkwam voor bijvoorbeeld cocktailhapjes, vroeg ze niet naar moeite of inkomsten, ze maakte er een fantastisch kunstwerk in oneindig veel bedrijven van, dat iedereen met stomheid sloeg. Acterend werkte ze aan haar eigen niveau en tegelijk aan de optimalisering van het alledaagse bestaan van iedereen met wie ze te doen had. Des te tragischer dat juist zij werd getroffen door een dubbele hersenbloeding, die haar zo jammerlijk van haar taal, haar verstand, haar trots en ten slotte haar laatste resten waardigheid beroofde.

Ik vraag Lanoye of hij nooit heeft overwogen de tekst meteen als toneeltekst te schrijven. “Dat hoefde niet, want wat ik schrijf is al heel theatraal, eigenlijk al een monoloog. Dus heel anders dan in de Monstertrilogie, waar per hoofdstuk, per personage een andere stem aan het woord is. Nu is er alleen die ene stem, de mijne, mijn innerlijke stem is van nature theatraal, voor Sprakeloos heb ik niets hoeven te construeren. Ik werk zonder regisseur. Het voorbije jaar heb ik allerlei lezingen gebruikt, misbruikt, om fragmenten uit te proberen. Daarna heb ik met een paar mensen van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg uitgebreid overlegd over de selectie, want er moest natuurlijk flink gesneden worden.”

“Tijdens die discussies kwam ik tot de conclusie dat ik beter van achter naar voren kon werken. Dus dat ik moest uitgaan van het slot, mijn schrijverschap, en van daaruit filterde alles zich vanzelf uit. In feite gaat het om vier grote fragmenten uit het boek plus een annex, het focust heel sterk op wat de hoofdlijnen zijn, dat is taal en moeder, of liever de relatie van moeder en zoon. Ik geloof heel erg in de oude theaterwetten. Het eerste deel, de expositie, is wat langer en exuberanter. Daar heb ik nog het meest mee geworsteld, met die familie en die buurt, dat is een programma op zichzelf, hoe breng je die in het stuk zonder dat het de rest overwoekert? Het tweede deel gaat dan de diepte in: de grote confrontaties tussen moeder en zoon en wat die betekenen voor het schrijverschap.”

“De monoloog is eigenlijk een dubbelportret. Er moest toch ook een klein luikje over mijn vader in. Maar hoe? Uiteindelijk hebben we daar een mooie oplossing voor gevonden, één fragment, symbolisch voor alle andere over hem als slager en hoe ik me tegenover hem verhoud. Dat zit vlak voor de grote confrontatie met de moeder, het pijnlijke, telkens opnieuw uitgestelde coming-out telefoongesprek.”

In de roman is dat een van de aangrijpendste fragmenten. De zoon weet wat zijn bekentenis teweeg zal brengen bij zijn ouders, die hun opvattingen nu eenmaal aan een ander tijdperk ontlenen. Hij moet eerlijk zijn maar wil hen niet kwetsen. Die aarzeling leidt telkens tot uitstel, ook omdat er iets vreselijks is gebeurd: het dodelijke verkeersongeluk van een broer. De ontroerende kracht van die fragmenten schuilt in wat verzwegen of verstopt wordt, de zoon die ons, zijn lezers, uiteindelijk niet zegt wat hij zijn ouders zei zoals hij ook hun pijnlijk getroffen, minimale, maar berustende reacties verzwijgt. Lanoye spreekt graag spottend over het in Holland populaire principe ‘less is more’, maar in scènes als deze hanteert hij dat principe zelf met meesterhand, al benadrukt hij nu dat het niet eenvoudig was diezelfde spanning in de monoloog op te roepen.

De schrijver heeft nadrukkelijk universele pretenties. In het door hem vervloekte lot van zijn moeder, haar aftakeling, haar ongelijke strijd, tekent hij het lot van iedereen. Verwacht hij in Nederland geen andere ontvangst dan in Vlaanderen?

“Dat verschil zal niet groot zijn, al is er in Nederland natuurlijk weinig vertrouwdheid met de cultureel-katholieke theatraliteit van de Vlamingen. In Nederland is er een sterkere traditie van stand-upcomedy en cabaret, ik denk aan Deelder, Chabot, de betreurde Bril, Jan Mulder, maar zonder daar een kwaad woord over te zeggen, wat ik doe is essentieel iets anders, het is theater, geen cabaret. Maar daar maak ik me geen zorgen over: tijdens mijn lezingen in Nederland kreeg ik veel respons. Ik ben er nogal gerust op dat het hoofdthema inderdaad universeel is, zoals ook wel blijkt uit de vertalingen van het boek in Frankrijk, Zuid-Afrika, Denemarken.”

Ongevraagd komt hij nog eenmaal terug op zijn moeder, haar trots en haar verlangens. Wat zou zij ervan vinden, als ze haar zoon in die monoloog bezig zag en zij alsnog, zij het indirect, op de planken van het professionele toneel kwam, en zelfs in Carré?

“Mijn moeder heeft op haar oude dag een heel klein rolletje gespeeld in een stuk van de dochter van de grote Martin Walser, Theresia Walser, King Kongs dochters heette dat. Dat gaat over dementerende bejaarden van wie er een aantal niet meer kunnen praten. Die krijgen van drie verpleegsters, schikgodinnen, allerlei verschrikkelijke schunnigheden en wreedheden naar hun hoofd geslingerd, maar ze kunnen niets terugzeggen. Mijn moeder speelde een van die bejaarden. Het was haar eerste en enige professionele rolletje. Toen vroeg ze mij, half plagend, half serieus: “Maar ik kan niks zeggen hé, kende gij die regisseur nie? Zo’n paar zinnekes moet toch kunnen?”’

Tom Lanoye, Sprakeloos live on stage. 21 en 22 oktober in C-mine Genk. www.c-mine.be