Wido Smeets en Leon Verdonschot wisselen van gedachten over voorkeuren en ontwikkelingen in de popmuziek. Dit is aflevering 46. “De algoritmen, die slimme zoekmachines, dat waren we zelf.”

Vorige keer had ik over de eeuwige puinhoop rond mijn cd-speler. Het zou de leefbaarheid in huize Smeets inderdaad ten goede komen als ik overstapte op all-you-can-eat streamingdiensten als Deezer, Juke, Spotify, Google Play Tunes en iTunes Radio. Mijn cd-kast kan naar de kringloop, de toekomst is aan de onbeperkte digitale (dus onzichtbare) muziekbibliotheek. Maar of het er op korte termijn van komt?

De streamingdiensten zijn nog steeds niet winstgevend, maar ze laten de muziekindustrie sinds lange tijd weer groeien. Als digital natives opgegroeide jongeren zijn weer bereid te betalen voor internetdiensten, en dat valt te prijzen – zo lang dat geld ook bij de artiesten terecht komt, en niet alleen bij Apple, Google en hun confraters. Ze schijnen vooral te concurreren op hun algoritmen. Dat is nieuwspraak voor slimme zoekmachines die op basis van je koopgedrag je voorkeuren in kaart brengen, en je vervolgens iets vergelijkbaars proberen aan te smeren.

Maar wil ik dat wel? Dat Google via internet een compleet profiel van me smeedt en zo meer van me weet dan, pak ‘ beet, de schatten van de NSA-afluisterdiensten?

Ik ben niet wat je noemt een digital native, en al evenmin een allesvreter. Integendeel. Mijn eerste stappen als luisteraar maakte ik in het vinyl-tijdperk. Als 15-jarige leende ik vinyl-platen bij de mediatheek (geld om ze te kopen was er niet) en maakte, na anderhalve week afluisteren, al dan niet kopieën op mijn Akai-spoelenrecorder. Later kwam er een cassette recorder voor in de plaats, dat was buitengewoon compact voor die tijd.

Dat lijkt vergelijkbaar met het afstruinen van het internet naar leuke deuntjes – of toch niet? We namen indertijd heel veel onbekends tot ons, zo selecteerde ik vaak op het ontwerp de platenhoes. Zo beluisterden we veel bagger, maar ontdekten ook de groeidiamanten van die jaren, zoals David Bowie, John Hiatt, Split Enz, Pere Ubu, Eyeless in Gaza. Zo tripten we door de de obscure buitenwijken van de pop .

De algoritmen, die slimme zoekmachines die onze smaakpapillen aftastten, dat waren we zelf.

WIDO SMEETS

Tom ter Bogt, de professor in de popmuziek, onderzocht ooit wie het meest bepalend is voor je muzieksmaak. De uitkomst: je moeder.

Die uitkomst verbaasde me. Mijn moeder is van grote invloed geweest op mijn muziekliefde en –smaak, maar ik ben dan ook alleen door een moeder opgevoed. De meeste vrienden die ik ken, noemen veel vaker hun vader. Of nog vaker: hun oudere broer.

De verklaring van Ter Bogt klonk even ouderwets als aannemelijk: moeders zijn doorgaans vaker thuis dan vaders, dus kinderen horen vaker de muziekkeuze van hun moeder.

Nadat zijn onderzoek verscheen, stelde ik die vraag geregeld zelf in interviews. En vaak ging het antwoord inderdaad over die ene vriend of klasgenoot die in zijn eentje de zoekmachine was. Die platen en later cd’s uitleende, en vooral: die zelf bandjes opnam vol tips.

Toen ik vorig jaar een auto kocht die nog een cassetterecorder heeft, haalde ik die dozen met cassettebandjes weer tevoorschijn. Opgenomen van de radio, met zelf gemaakte fade-outs (altijd te laat, zodat je de dj toch nog even hoorde afkondigen), met de jingles van het programma dwars door het nummer (vooral Veronica’s Countdown en Curry en Van Inkel hadden daar een handje van), opgenomen van geleende cd’s, en de meest dierbare: samengesteld door en voor anderen. Het is verleidelijk daar nostalgisch over te doen, maar andere tijden hebben gewoonweg andere middelen.

Op dit moment zit in Blerick of Ulestraten een puber achter zijn Mac een Spotifylijst voor dat meisje in zijn klas samen te stellen. En weet hij: als ze deze muziek niets vindt, is ze niet alleen minder leuk dan hij dacht, dan is ze hem niet waard. Dat verandert nooit.

LEON VERDONSCHOT