Wido Smeets en Leon Verdonschot wisselen van gedachten over voorkeuren en ontwikkelingen in de popmuziek. Dit is aflevering 50. Jubileum dus! “Abba zong niet voor niets in het Engels.”
Het is niet omdat dit de vijftigste aflevering is van deze rubriek dat ik het – zijdelings – over dialect in de pop ga hebben. Nee, het is omdat ik vorige maand bij de NPS de sublieme documentaire van Hans Heijnen zag over Arno Adams. Als ik me beperk tot het muzikale deel ervan: de Belfeldse ‘singer-songwriter’ (er bestaat goddank geen dialectwoord voor dat curieuze begrip) trof me als nooit eerder door zijn stem. Voller, dieper en doorleefder dan ooit. Ligt voor de hand, denk je, met het leven dat hij leidt, maar zo simpel ligt het natuurlijk niet.
Enfin. Door Arno Adams weet ik nu waarom ik zo weinig opheb met dialectteksten in de pop. Ze zijn meestal niet goed genoeg. En omdat het dialect een vrije kleine woordenschat heeft, valt er weinig te verbloemen. Alleen de écht getalenteerden kunnen overweg met zo’n woekertaal. In de literatuur ken ik niemand, in de pop zijn dat Gé Reinders, Frans Pollux, Arno Adams en Peter Beeker. De laatste is naar mijn idee de enige die ook internationaal potten zou kunnen breken. Des te groter de schande dat hij niet alleen nationaal niet aanslaat, maar ook op eigen bodem amper geen poot aan de grond krijgt. Daarom, lieve mensen, koop Exota, die prachtplaat die hij vorig jaar maakte. Poppodia binnen en buiten Limburg: fok al die internationale subsubsubtoppers-op-doorbreken die jullie nu programmeren, en contracteer Beeker met zijn Ongenode Gasten. Het is nu of nooit.
Brengt me bij Ton Engels, de oude rocker uit Helden die zowel in het Engels als in het dialect zingt. Voor zijn jongste plaat Short Stories heeft hij zich in het pak gehesen en het pseudoniem Mister Inglish aangemeten. Ook muziek en teksten druipen van de ironie. Short Stories is een staalkaart van stijlen met als pars pro toto het beweeglijke Visit the Spot: Red Hot Chili Peppers meet Frank Zappa meet The Tubes – kent u ze nog?
Ton Engels is een meneer geworden die in het Engels beter klinkt dan in het plat-Heldens. Vanwege dat kleine idioom, maar vooral vanwege de klinkers, die alleen in Scandinavische talen nóg beroerder klinken dan in het Limburgs. Abba zong niet voor niets in het Engels. O ja, Peter Beeker is zó goed dat je niet eens doorhebt dat hij plat Venloos zingt.
WIDO SMEETS
Kijk naar de sterren / Zie hoe ze schijnen voor jou / En voor alles dat je doet / Ja, ze waren allemaal geel.
Je hoeft een hit als Yellow van Coldplay maar te vertalen om er achter te komen met hoeveel meer lege onzin je in het Engels wegkomt dan in het Nederlands. In die zin is Engels een gemakkelijkere taal voor een Nederlandse artiest dan Nederlands: woorden lijken sneller iets voor te stellen, en zelfs afgekloven uitdrukkingen hebben nog enige overtuigingskracht. Of zijn onvertaalbaar. Walk the walk, talk the talk. Loop de loop, praat de praat? Osdorp Posse was daar in haar beginjaren erg goed in: gewoon lomp en direct vertalen, die Engelse oneliners. Sowieso gebeurt in Nederland op poptekstgebied het meest interessante in de hiphop. De Jeugd van Tegenwoordig: de Wim T. Schippers van onze tijd. Zelfs een rapper als Jebroer, toch begonnen als een feestbeest, komt met mooie zinnen: “School was niks voor mij en ik was niks voor school”.
Voor dialect geldt wat mij betreft eigenlijk hetzelfde als voor Engels: je komt met meer weg. Niet omdat het sneller diép klinkt, maar wel sneller vertrouwd en intiem. Bovendien kleuren lokale en regionale woorden en uitdrukkingen een poptekst vaak fraai in. Probeer de teksten van Jack Poels (die kan en mag niet ontbreken in het terechte rijtje hiernaast) maar eens in het Nederlands te vertalen. Nog steeds duizend keer beter dan Yellow van Coldplay, maar het verliest wel aan de warmte die Poels zo goed maakt.
Ik gun Peter Beeker veel meer dan hij nu oogst aan roem; ik gun hem op zijn minst een fractie van de roem die hij verdiént. Vorige maand zag ik een reünieshow van Transpunk in Aken. Transpunk uit Vaals was de beste metalband die niet alleen Limburg, maar ook Nederland en wat mij betreft Europa ooit heeft gehad. Geef me de line-up van willekeurig welk metalfestival in de wereld, en ik kan je negentig procent van de line-up aanwijzen die door Transpunk zo hard naar huis zouden worden gespeeld dat het bijna pijn doet. Ik vroeg me af of ze nog steeds zo geniaal waren als vroeger, of al die nummer van inmiddels bijna twintig jaar geleden overeind zouden zijn gebleven. Of hun podiumpresentatie anno 2014 nog steeds zo intimiderend zou binnenkomen. Het antwoord op al die vragen luidde, zonder enige terughoudendheid, ja.
Ze speelden in een klein zaaltje in Aken, het had een enorme hal kunnen zijn. Tegelijk denk ik: we hebben mannen als Transpunk en Peter Beeker nodig. Ik zal niet zeggen dat Beeker lijdt voor onze zonden, dat wordt wat al te stichtelijk en pathetisch, maar op de een of andere manier maakt kijken en luisteren naar zulke artiesten ook iets in muziekliefhebbers los dat muziekliefde nódig heeft. Voor mannen als Peter Beeker zou je verder rijden dan voor artiesten die hun succes toch wel krijgen. Van Beeker zou je altijd een cd kópen en nooit onbetaald binnenhalen: dan voel je je meteen een schoft. De Peter Beekers van deze wereld halen de missionaris in je boven, het mecenaatschap, de onbezoldigd ambassadeur. Daar hebben ze zelf natuurlijk geen ene fuck aan, maar wij des te meer.
LEON VERDONSCHOT