Wido Smeets en Leon Verdonschot wisselen van gedachten over voorkeuren en ontwikkelingen in de popmuziek. “Would zjou pleaz wehlcome: Littel Stevuh und den Dizzaipels of Zoul!”

Ik zit in de auto en draai Automatic for the People van REM. Bij het laatste nummer, Find the River, springen me, zoals elke keer, de tranen in de ogen. Steeds bij dezelfde regel.

Ik draai het nummer nog een keer en vraag mijn reisgezel wat die ervan vindt. Het antwoord, na een herhaalde luisterbeurt: “Eigenlijk vind ik het superkitsch.”

Ik probeer het nog een keer met het voorlaatste nummer, Nightswimming, nog zo’n lied dat ik wel duizend keer met Michael Stipe heb meegezongen. Zonder een vermoeden te hebben waar het over gaat trouwens, maar dat schijn ik gemeen te hebben met de overige bandleden van REM. Poetry can communicate before it is understood.

Het helpt niet. Mijn reisgenoot houdt niet van REM. Geeft niet. Maar superkitsch?

Thuis draai ik Automatic for the People nog een keer, en doe drie constateringen. 1. De plaat, is niet echt een samenhangend geheel. Het lijkt meer een solo-uitstapje van Michael Stipe, waar de andere REM-jongens ook nog een paar liedjes aan mochten toevoegen – en niet hun beste. 2. Met die tremelo in zijn stem gaat Stipe hier erg ver met het schmieren en pleasen. 3. Ik moet opnieuw huilen bij Find the River, terwijl ik dit tik en een YouTube-opname laat meelopen.

Dat vraagt om nader onderzoek. Natuurlijk is er meer muziek waar ik emotioneel van word, maar bij boeken heb ik dat bijvoorbeeld veel minder. Lachen, ja. Maar huilen? Zelden. En bij beeldende kunst heb ik, als liefhebber, nog nooit een traan gelaten.

Het zal niet voor niets zijn dat nogal wat kunstenaars ook muzikant zijn. En er zijn grote schrijvers die hun hele oeuvre willen inruilen voor een leven als dat van Charlie Parker. Omdat muziek je, zeker als maker, steeds opnieuw naar naar oorden voert waar je zelden of nooit komt? In de woorden van Michael Stipe: “Hey kids, rock n roll, nobody tells you where to go.”

PS Wie niet meer weet hoe REM in de beginjaren klonk, bekijk dan eens de opname van Rockpalast uit 1985, http://youtu.be/pBVVtNnHeEg. Het publiek kende de band nog niet, en Michael Stipe had nog niets van de latere pleaser.

WIDO SMEETS

Laat ik het dan maar toegeven: een van de redenen dat ik bij voorkeur zelf achter het stuur zit, ook in gezelschap, is dat ik dan zelf bepaal welke muziek in de auto wordt gedraaid. De chauffeur gaat immers over de muziek. Het voorkomt de pijnlijke situatie die jij beschrijft: dat je, al is het maar uit beleefdheid, dient te vragen wat je gezelschap van een nummer vindt dat jou heel dierbaar is, en dat dan blijkt dat ze er niks aan vinden. Of erger nog: “Superkitsch.”

Voor iedereen die om kunst geeft (andere mensen hoef ik eigenlijk niet te kennen) voelt dat alsof iemand op je hart trapt. Een oud-collega beschreef ooit in een briljant verhaal in Dagblad De Limburger hoe hij thuis een meisje ontving dat hij Jeff Buckleys versie van Hallelujah liet horen. Dat was lang voordat Hallelujah net zo kapot gedraaid was als veel van die mooie nummers van R.E.M. Haar commentaar: “Het is net EO-muziek.”

Het verhaal vermeldde niet of er nog geneukt is die avond, maar ik zou bijna zeggen: ik hoop voor die oud-collega van niet.

Grappig dat je Rockpalast noemt: ik heb zeer dierbare herinneringen aan dat programma. De Duitsers behandelen cultuur net zoals sport of politiek: gedecideerd, met toegewijde ernst en zonder frivoliteit. Rockpalast was opsmukloos: een podium, een zaal (of beter nog: dat geweldige amfitheater in Loreley) en vervolgens vele nachtelijke uren live muziek – punt uit. Heerlijk. En dat dan aangekondigd in het lelijkste Engels mogelijk: dat van een Duitser. Talloze malen gedraaid en dus teruggehoord: “Would zjou pleaz wehlcome: Littel Stevuh und den Dizzaipels of Zoul!”

PS Wie wil zien waarom Therapy? zo snel populair werd begin jaren negentig: hun integrale Rockpalast-set van 1993 staat op YouTube. Wie wil horen waarom ze nog steeds een geweldige live band zijn: op 22 augustus spelen ze in Volt in Sittard.

LEON VERDONSCHOT