Wido Smeets en Leon Verdonschot wisselen van gedachten over ontwikkelingen in de popmuziek en over hun persoonlijke voorkeuren. “Ik volg geen doelen. Ik volg mijn neus.”

Een van de mooiste liedjes die ik het afgelopen jaar hoorde, is Never Ending Happening van Bill Fay. Het staat op de CD Life Is People, een aanrader voor wie van ingetogen, geconcentreerde muziek houdt. Het is zijn eerste plaat in 41 jaar, en de critici waren even enthousiast als in 1971. Veel eerlijker kan muziek niet zijn, reageerde iemand op internet.

Bill Fay is wars van publiciteit en houdt niet van optreden. In een van zijn zeldzame interviews, in het online magazine Aquarium Drunkard, zegt hij dat het met Life Is People verdiende geld zal worden overgemaakt naar Artsen Zonder Grenzen. Intussen doet hij weer  wat hij de afgelopen 41 jaar heeft gedaan: achter het orgel zitten en fijne liedjes schrijven. Of er nog ooit een volgende plaat komt? Voorlopig niet, zegt hij, het is zo’n gedoe. Voordat je de goede muzikanten bijeen hebt, ben je zo weer een paar jaar verder. Optreden dan? Hij moet er niet aan denken! We zullen het dus moeten doen met zijn gig bij Jools Holland, vorig jaar november. Kijk op www.youtube.com/watch?v=zA9m0BZdrGI en huiver.

Leven in de luwte. Bill Fay doet het uit vrije keuze, er zijn veel collega’s voor wie dat niet geldt. Op de website van Pere Ubu (jaja, er is weer een nieuwe cd, Lady From Shanghai, met als motto Smash the hegemony of dance. Stand still!’) zag ik dat je frontman David Thomas inmiddels kunt inhuren voor een optreden bij je thuis. Zo’n huiskamerconcert kost 999,49 dollar – ik neem aan exclusief reiskosten.

Fay is liever op zijn eigen, Thomas is een podiumdier. Hij kan niet zonder publiek, maar doet in die richting enkele concessie. Dat is een andere manier om je tot de marge te veroordelen. Ik herinner me een optreden in Tivoli in Utrecht, diep in de vorige eeuw, toen hij na afloop op de rand van de bühne ging zitten om zijn (vinyl)platen aan de man te brengen. Waarom zit je zelf achter de merchandise zelf, vroeg ik hem. Het droge antwoord: “That’s what I do: selling records.”

WIDO SMEETS

Vorig jaar speelde Damien Rice in Gent, op een jazzfestival.

Rice gold een paar jaar geleden als de grootste belofte onder een nieuwe generatie singer-songwriters. Hij maakte twee magistrale albums en gaf briljante optredens. Soms was hij alleen, soms had hij een kleine band, soms een grote. Een paar keer zag ik hem bijna manisch vrolijk, een keer strontchagrijnig. Altijd was het memorabel.

Toen vertrok zijn zangeres, de in zijn gezelschap op het podium volstrekt contactgestoorde Lisa Hannigan. Tevens zijn ex-geliefde. Ik dacht: daar horen we nooit meer iets van. Het tegenovergestelde bleek het geval: zij bloeide op, maakte twee eigen albums, en groeide uit tot een bejubelde podiumpersoonlijkheid. Rice deed nooit meer iets. Heel af en toe een sporadisch optreden, maar geen enkel nieuw werk, nog geen nummer.

Lang daarvoor, toen zijn debuut net uit was, interviewde ik hem. De fotograaf mocht wel foto’s van hem nemen, maar geen geposeerde, want dat vond hij niet “natuurlijk”. Dus alleen tijdens het gesprek. Toen de fotograaf zei dat hij zo niet gewend was te werken, zei Rice dat hij dat nu toch maar moest proberen. “Je zult versteld staan van jezelf.”

Het interview was mooi, de foto briljant.

Al jaren geen album, geen tour, toch hadden zich vorig jaar in Gent vijfduizend mensen  verdrongen in een tent. Rice kwam op zonder band, en met een baard. Hij vertelde dat een vriend hem had uitgenodigd op zijn bruiloft, en dat zijn management voor hem op de terugreis een aantal optredens had geboekt, waaronder dit. Ieder nummer van hem werd onthaald als een oude bekende. Hij speelde één nieuw nummer en oogde een stormachtig applaus. “Misschien moet ik toch maar weer eens een album maken,” zei hij toen.

Alsof hij er werkelijk nooit meer aan had gedacht.

Alsof het echt niet hoefde, wat hem betreft.

Van zijn twee albums heeft hij miljoenen exemplaren verkocht, maar hij heeft kennelijk nooit de behoefte gevoeld daar op verder te bouwen. Dat was zijn doel niet. Toen ik thuis kwam van zijn optreden, zocht ik mijn interview met hem nog eens op, want ik was vergeten wat zijn visie op zijn loopbaan eigenlijk wél was. Ik kwam zijn uitspraak tegen die dit alles toen al aankondigde, en nog steeds verklaarde. “Ik volg geen doelen, ik volg mijn neus.”

LEON VERDONSCHOT