Time out of Mind 34

Leon Verdonschot en Wido Smeets wisselen van gedachten over ontwikkelingen in de popmuziek. Deze maand over de status van popmuziek als voetbal onder de kunsten. “Dat popmuziek uitsluitend gespeeld mag worden in zalen met maximaal 500 aanstekerloze bezoekers die níet mogen meezingen, kan van mij zo de grondwet in.”

Typisch Nederlandse reactie op de staalkaart van Britse popmuziek waar de Olympische Spelen mee begon en afsloot: stel dat het ons al zou lukken de Spelen van 2028 binnen te halen, dan zouden wij dit dus nooit voor elkaar krijgen. Meestal gevolgd door een rijtje van in Nederland beroemde, maar artistiek nauwelijks interessante artiesten.

Natuurlijk laat Nederland zich niet vergelijken met het samen met de VS belangrijkste popland ter wereld, maar je kunt met gemak een lijstje maken van internationaal beroemde Nederlandse artiesten uit verleden en heden die zich voor een internationale ceremonie uitstekend lenen: van Golden Earring tot 2 Unlimited, van André Rieu tot Within Temptation, van Tiësto tot Caro Emerald, van George Baker tot Armin van Buuren, van Vandenberg tot Vengaboys.

Maar vooral hebben we nog zestien jaar, dus de kans is reëel dat de grootste Nederlandse wereldster nu nog op de lagere school zit. Ik kwam laatst nog een onderzoek tegen van vier jaar geleden, naar amateurpopmuziek in Nederland. Daar bleek uit hoeveel potentiële wereldsterren er in Nederland rondlopen: bijna een half miljoen Nederlanders maakt popmuziek, bijna de helft daarvan is tussen de 16 en 34.

Ook grappig: van alle bandjes zingt 92 procent (deels) in het Engels, en 58 procent (deels) in het Nederlands. Popmuziek blijkt verder de voetbal onder de kunsten: mannen zijn oververtegenwoordigd, en een meerderheid van die mannen is laag of middelbaar opgeleid.

Enigszins verontrustend is wel het oeuvre van veel van al die bandjes: tweederde van de Nederlandse popmuzikanten speelt alleen maar of voornamelijk covers. Onder vrouwen ligt dat percentage nog hoger.

Ik heb altijd moeite om coverbands serieus te nemen. Ik snap dat het heel knap is om een artiest tot in de details te imiteren, maar het blijft imiteren. Als ik mensen heel enthousiast hoor vertellen over de Australian Pink Floyd Show, blijft het hoogst haalbare dat het “net de echte Pink Floyd is” en dat als je “je ogen sluit je het verschil niet hoort”. Blijft een dubieus compliment: als ik mijn ogen sluit, vind ik jou heel goed.

Maar prima. We hebben zestien jaar om iemand te vinden die Mariska Veres perfect kan coveren voor de Shocking Blue-set ter afsluiting van de openingsceremonie.

LEON VERDONSCHOT

Vanwege het hoge Leni Riefenstal-gehalte van de afsluitende Olympia-feestje in Wembley heb ik er alleen fragmenten van gezien. Gesublimeerde fake van the Spice Girls, een parodie op zichzelf van Eric Idle en een treurigstemmende Liam Gallagher met een Oasis-echo achter zich. Ik neem aan dat ik de echte hoogtepunten heb gemist, maar toen was ik al weggezapt. Toen er drie vendelzwaaiende mannen, onder wie twee burgemeesters, op de bühne stonden, was ik gezien. Een sportliefhebber met een allergie voor wapperende vlaggen valt dezer dagen niet te benijden. Mijn helden zijn dan ook Mesut Özil en Lukas Podolski, Duitse voetbalinternationals die tijdens het EK het volkslied niet meezongen. Respect!

Enfin, los van de prachtige sportmomenten, vooral in het atletiektoernooi, zijn de Olympische Spelen een heel fout, laat 19e eeuws nationalistisch feestje dat in verkeerde handen is gevallen. Als dat in 2028 nog steeds zo is, ach, laten we de oranje loper dan maar niet uitrollen. En wat zo’n afsluitende staalkaart van Nederpop betreft: van volle stadions en deinende massa’s word ik ook al niet blij. In een zeldzaam lucide moment zei Dennis Bergkamp ooit dat voetbal het mooist is zonder publiek. Misschien bedoelde hij: zonder camera’s. Dat popmuziek uitsluitend gespeeld mag worden in zalen met maximaal 500 aanstekerloze bezoekers die níet mogen meezingen, kan van mij zo de grondwet in.

En waar ik nu wél blij van word, is dat een half miljoen Nederlanders, van wie de helft jonger dan 34, popmuziek speelt. Als ik dat terugreken naar provinciaal niveau, zijn er dat in Limburg zo’n 50.000. Ik maak me sterk dat er dat meer, véél meer, zijn dan de muzikanten die zich wekelijks naar de repetities slepen van de wegens ‘cultureel erfgoed’ overgesubsidieerde harmonieën en fanfares.

Maar pas op, ze hebben ook iets gemeen: ze spelen er vooral covers. Maar het is een knappe jongen die dáár durft te zeggen: “Als je je ogen sluit, hoor je het verschil niet tussen de Kerkelijke Harmonie van Thorn en de Koninklijke Harmonie van Thorn.”

WIDO SMEETS