Wido Smeets en Leon Verdonschot wisselen van gedachten over voorkeuren en ontwikkelingen in de popmuziek. “Lou Reed had een teckel. Net als Harry Mulisch. Die zei altijd: ‘Ik heb geen hond, ik heb een teckel.”

Een jaar of twee geleden trad hij op in Genk, in C-mine. Dagenlang heb ik getwijfeld, toen liet ik hem schieten voor Tindersticks, ze speelden op dezelfde avond in Keulen, een fantastisch concert.

Maar de twijfel is nimmer weggegaan. Twijfel die soms aanvoelt als verraad. Nog nooit heb ik John Cale, over hem gaat het hier, live gezien. 72 is hij inmiddels, zijn website wordt al lang niet meer bijgehouden, laat staan dat er zoiets als een upcoming tour op staat. Zijn laatste teken van leven dateert alweer van zeven maanden geleden, bij de dood van Lou Reed, zijn maat in het kwaad bij de Velvet Underground. “The world has lost a fine songwriter and poet. I’ve lost my ‘school-yard buddy’”, liet Cale via twitter weten aan de wereld. Die de wenkbrauwen fronste omdat de twee sinds 1968 een pesthekel aan elkaar hadden.

Ik vermoed dat het vooral Lou Reed was die een pesthekel had aan Cale had. Omdat hij nu eenmaal een pesthekel had aan iedereen. In 1990 namen de twee wel nog de formidabele cd Songs for Drella op, een hommage aan Andy Warhol. Naar verluidt werden de songs in twee dagen opgenomen, maar duurde het een jaar voordat de plaat, een idee van Julian Schnabel, uitkwam. Ik kan niet wachten op de aflevering van de tv-reeks Classic Albums over de totstandkoming van dit meesterwerk, waar ze zich meer dan ooit blootgaven.

Laatst zag ik in een flits een aankondiging van een Cale-optreden ergens aan het eind van dit jaar voorbijkomen. Waar? Wanneer? Ik kan het nergens meer terugvinden. Intussen draai ik Fragments of a Rainy Season, een live-cd uit 1992, grijs. Een registratie van monumentaal afgekloven vertolkingen van zijn beste songs, als surrogaat van het echte werk: het optreden zelf.

En terwijl ik me herinner welk een indruk platen als Paris 1919 en Music for a New Society indertijd op me maakten, realiseer ik me dat er maar één domein was waar Cale en Reed daadwerkelijk overeen kwamen: daar waar ze in hun door permanente twijfel gevoede grilligheid muziek maakten die op dat moment buiten elke bestaande orde lag.

WIDO SMEETS

John Cale heb ik helaas nooit live gezien, Lou Reed wel. Ik was samen met Rick de Leeuw, in de Royal Albert Hall in Londen, waar Reed integraal Berlin speelde. Ik vond het erg goed, Rick de Leeuw niet. Reed had toen een drummer wiens stijl nogal hard en aanwezig was en Rick vond dat verschrikkelijk. De werkelijke reden dat De Leeuw naar Londen afreisde, was dat hij van Lou Reed toestemming nodig had om een nummer van hem te vertalen en te bewerken. Hij was bang dat zo’n verzoek niet bij Reeds management terecht zou komen, maar bij de secretaresse van de assistent van de rechterhand van de manager. Het leek hem simpeler om Lou Reed gewoon zelf om toestemming te vragen. Als zanger kent De Leeuw alle trucjes om zonder backstagebandjes toch backstage te komen. Reed zelf ontmoette hij daar niet, wel zijn manager. Die beloofde dat Reed en hij echt, nee écht naar De Leeuws versie zouden luisteren.

En verdomd: ze hebben De Leeuws versie van Caroline Says II niet alleen beluisterd, maar ook goedgekeurd. Dus verscheen Karolien Zegt eind 2008 inderdaad op De Leeuws debuutalbum Waar.

Tijdens dat concert vond ik de knorrigheid van Reed behoorlijk amusant, en had ik zelfs het gevoel dat-ie zo ook bedoeld was. Dat ik het optreden goed vond, scheelt hier vast: wie mooie muziek maakt, komt bij mij al snel met veel weg. Maar verder was Reed volgens velen een lul van formaat, althans die indruk blijft overeind in vele verhalen over en interviews met hem.

De Vlaamse popjournalist Serge Simonaert, die hem vaak interviewde, schreef na Reeds dood dat hij van een rebel bourgeois was geworden. Tja. Welke rebel niet? En de voorbeelden die je ter antwoord op die vraag zou kunnen noemen, vind ik niet zelden pathetisch. Ter bewijslast voerde Simonaert onder meer op dat Reed zelf teckels hield. Een beroerd voorbeeld, dat me juist voor Reed innam: teckels gelden als het meest stronteigenwijze hondenras. Zoals Harry Mulisch altijd zei: “Ik heb geen hond, ik heb een teckel.”

LEON VERDONSCHOT