Bij de dood van Jan Nolten moest ik onmiddellijk denken aan het Bartali Museum in Ponte a Ema.

Halverwege het Heilige Jaar 2000 kwam ik met de fiets door het plaatsje Ponte a Ema, net onder Florence. Ik was onderweg van Maastricht naar Rome, en het was niet toevallig dat ik Ponte a Ema aandeed: het is de geboorteplaats van  de Italiaanse wielerlegende Gino Bartali. Ik moest er van de week aan denken toen bekend werd dat Jan Nolten, ooit een uitdager van Bartali, was overleden.

Ik hield halt bij bar l’Intramontabile waar Bartali tachtig jaar eerder was geboren. Voor een decor van de beroemde poster van Bartali met zijn grote rivaal Coppi vertelde de uitbaatster dat zo’n honderd meter verderop een museum zou komen, gewijd aan de man die in 1938 en 1948 de Tour de France won. Die tweede triomf, zo wil het verhaal, heeft ook een politieke dimensie.

Binnen het wankele machtsevenwicht van die dagen leken in Italië de communisten de macht te grijpen. In Moskou stond Stalin handenwrijvend klaar voor zijn zoveelste staaltje landjepik. Totdat Bartali de Tour won, en een zegetocht door het verdeelde land maakte. De Italianen gooiden de rode vlaggen aan de kant om samen feest te vieren. Se non è vero, è ben trovato. Als het niet waar is, is het nog altijd een mooi verhaal.

Dat is nog niet alles. Vijf jaar geleden zag ik op het station in het plaatsje Terontola, zo’n honderd kilometer zuidelijker, een plaquette over Bartali’s hulp aan joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Mijn wielermaat Giuseppe wees me erop, en vertelde tijdens een fietstocht door de Umbrische heuvels hoe dat zat.

In het oorlogsjaar 1943 maakte Bartali vrijwel dagelijks trainingstochten van Ponte a Ema naar Assisi en terug, ritjes van 300 kilometer. Bij vertrek stopte hij vervalste persoonsbewijzen in de buizen van zijn fiets, om ze in Assisi af te leveren bij een klooster.

Even buiten Terontola hield Bartali halt tot de trein naar Assisi eraan kwam. Hij stapte op zijn fiets en sprintte langs het station. “Forza Gino!”, juichten de inwoners de wielerheld toe. Ook fascistische militairen die het station moesten bewaken, klapten hun handen stuk. Tegelijkertijd glipten joden achter hun rug de trein in om in Assisi de door Bartali afgeleverde persoonsbewijzen op te halen.

Zo’n verhaal smeekt om bevestiging, dus ik ging in 2009 terug naar Ponte a Ema, naar bar l’Intramontabile, waar me negen jaar geleden dat Bartali-museum was beloofd. De bar was ter ziele, maar het museum stond er, lelijk zoals alleen Italiaanse nieuwbouw kan zijn. Het was op een woensdag, de deuren waren dicht. Het museum is alleen open van donderdag tot en met zondag, was de uitleg van vier oudjes die in de schaduw zaten te kaarten.

Ik vertelde van mijn fascinatie voor Il vecchio, en dat we van ver waren gekomen om het Nartali-museum te zien. Tien minuten later stonden we binnen. Tijdens de rondleiding vertelde Romano, een van de vier, het verhaal van Bartali’s lange trainingsritten naar Assisi en toonde ons diens smokkelfiets, een geel karos met drie versnellingen.

Bij het afscheid kocht ik de biografie Quanta strada ha fatto, waarin een hoofdstuk van amper één pagina is gewijd aan Bartali’s heldendaden tijdens de oorlog. Ook omdat de  wielerheld zelf er nooit veel woorden aan heeft willen spenderen: ‘Ho soltanto portato delle cose da un posto all’altro, senza sapere di cosa si tratasse.’ Hij had spullen van de ene plaats naar de andere gebracht, zonder te weten wat.

Na de oorlog pakte Bartali zijn wielercarrière weer op om voor een tweede keer de Tour de France te winnen. Zo werd 1948 niet het jaar van de communistische coup, maar van de Italiaanse wedergeboorte. De eerste Vespa-scooter was een groot succes, met Fietsendieven van Vittorio de Sico begon de opmars van de Italiaanse cinema, en bij uitgeverij Rizzoli verscheen het eerste deel van Don Camillo, de dorpspastoor die een voortdurende vete uitvocht met de communistische burgemeester Peppone.

WIDO SMEETS