We waren het bijna vergeten, maar ‘Glocal Affairs’ is eigenlijk een vervolg op de drie Trajecta-exposities die in de jaren tachtig van de vorige eeuw als een soort wapenschouw van Limburgse beeldende kunst fungeerden. “De rimpelloze vijver van het kunstgebeuren in ons gewest veranderde van de ene dag op de andere in een bruisende bergrivier.”
Trajecta: 81 mannen, 43 snorren
Wie moeite heeft het tijdsbeeld te schetsen waarin Lei Alberigs, indertijd directeur van Museum Van Bommel Van Dam in Veno, met drie opeenvolgende Trajecta-exposities aan Limburgse kunstenaars een podium werd geboden, hier enkele ijkpunten.
De eerste Trajecta-expositie vond plaats in 1983, het jaar dat het eerste kabinet-Lubbers aankondigde binnen vier jaar de BKR af te bouwen. Ter herinnering: de BKR (Beeldend Kunstenaars Regeling) bood kunstenaars een uitkering zonder sollicitatieplicht in ruil voor werk.
In het jaar van de tweede Trajecta (1985) werd Nederlands eerste astronaut Wubbo Ockels de ruimte ingeschoten en nam Michael Gorbatsjov het roer over in de Sovjet Unie. In de catalogus van de derde en laatste Trajecta (1987) staan portretjes van 81 mannen, van wie er 43 met zekerheid een snor dragen. In veertien gevallen is deze lipversiering niet te herkennen of te herleiden. Eén kunstenaar draagt een Baskenmuts. En dat in het jaar dat Andy Warhol overleed.
De tijden zijn ingrijpend veranderd. De overzichtsexpositie Glocal Affairs wil anno 2008 betrokkenheid en interactie van Limburgse kunstenaars met de rest van de wereld laten zien. Dat was in elk geval tot 1987 anders. Toen was het kennelijk nog nodig de scheppende mens een podium te geven dat een einde moest maken aan het Calimero-effect waar Limburg patent op leek te hebben. Er moest applaus worden gegenereerd want nogal wat Limburgse kunstenaars telden niet mee in het (inter)nationale circuit. Of zoals het zo mooi heet in de inleiding van het snorrenboek uit 1987: “Deze op verkoop en vervolgexposities gerichte biënnale zal ook in de toekomst voor onze stichting het voornaamste middel zijn om verder aan de verwezenlijking van haar doelstelling te werken.”
De stichting heeft haar doelstelling niet overleefd. De laatste Trajectaversie laat – in retrospectief – zien dat de 125 deelnemers – schoon en gescheiden ingedeeld in de sectoren Schilderkunst, Plastische Vormgeving, Edelsmeden, Grafiek, Textielkunst, Keramiek en Fotografie – niets anders waren en zouden blijven dan bezetenen die, om hun blik op geest en materie te verbeelden, alleen konden vertrouwen op hun kwaliteit. Sommigen tellen nog steeds mee. Anderen genieten enige historische status aan de toog met verhalen uit de goeie ouwe tijd. De meesten vertoeven met hun werken vaak voor de eeuwigheid in de catacomben van nauwelijks te ontsluiten publieke verzamelingen.
“Vergeet niet,” zegt Leo Benders, directeur van het Huis voor de Kunsten Limburg, “dat het idee van Trajecta op zijn beurt wortels heeft in de jaren zeventig.” Destijds wilden de kunstenaars Jos Muris en Renaud Levigne samen met de bestaande instellingen en overheden een grote Limburgse kunstmanifestatie opzetten. Het werd KIL 71, Kunst in Limburg. Onenigheid over de omvang en de kwaliteitscriteria deed KIL en de opvolgende manifestaties de das om. Het waren de jaren van aksie en zelfbestuur.
Toen begin jaren tachtig Limburg zowel economisch als cultureel op zijn gat lag, greep gouverneur Sjeng Kremers in. “Die man wist in Den Haag en Brussel te verkopen dat een goede economische infrastructuur niet kan zonder een goede culturele infrastructuur”, zegt Benders, toen provinciaal cultuurambtenaar. Met Rijks- en Europese gelden werd aan een kwaliteitsslag in het culturele voorzieningenniveau gewerkt. “Daar hoorde Trajecta in zekere zin ook bij,” zegt Benders. “Dus werd besloten om met het voor Limburg ongekende bedrag van 450.000 gulden (meer dan 200.000 euro) de beeldende kunst op de kaart te zetten. Vergeet niet dat in eerdere jaren hiervoor geen cent op de provinciale begroting stond. Alles was in handen was plaatselijke initiatieven met vaak alleen maar steun van lokale overheden.”
Het waren roerige tijden.
Want het uitgesproken individualistische karakter van kunstenaars speelde de initiatieven parten. Of zoals het verbloemd staat verwoord in de Trajecta-catalogus 1985 over de vorige editie: “De rimpelloze vijver van het kunstgebeuren in ons gewest veranderde van de ene dag op de andere in een bruisende bergrivier.” Geen woord over ruziënde kunstenaars die elkaar het licht in de ogen niet gunden, geen woord over bedreigingen aan het adres van organisatoren, geen woord over contramanifestaties. Maar wél de keuze om Trajecta, met alle risico’s van dien, voort te zetten.
Maar die derde editie, in 1987, bleek desondanks de laatste poging een collectief en vooral kwantitatief beeld te schetsen van de ‘achterstand’ van de Limburgse kunst. Benders: “Misschien hebben we in die jaren Limburgse kunst verwisseld met kunst in Limburg. Dat zijn toch twee totaal verschillende zaken. Maar wat we er aan hebben overgehouden is een steeds verder ontwikkeld kunst- en cultuurbeleid in de provincie, met een visie die niet voortkomt uit wrok en verongelijktheid, maar die zich richt op ontwikkeling en kwaliteit.”
(Met dank aan Juul Sadee)