Op de Eperheide staan grenspaaltjes met de Belgische driekleur. Niemand die erom maalt. Russen nemen hun grenzen erg serieus, weet Marente de Moor uit eigen ervaring. En dat is een hele klus, Rusland grenst aan achttien landen. door Marente de Moor
Toppunt van zelfspot: dat je aan het Drielandenpunt carnaval viert in een uniform van de Sovjet-Russische grenstroepen. En dan niet zo’n samenraapseltje van de dumpstore, maar een echte, waarin je zelf hebt gediend, een pekske dat je de eerste twee jaar van je volwassen leven hebt vervloekt.
De carnaval na onze verhuizing naar Zuid-Limburg was een gure, dus die drielaags gesteven wollen mantel kwam goed van pas. Laarzen en broek ontbraken, maar de koperen koppelriem vonden we nog terug, net als de pet en het jasje. Met de medailles. Zo liep Tolik Smirnov, sergeant van de sovjetgrenstroepen 1985-87, aan de arm van een Volendams meisje (dat ik in het echte leven nooit ben geweest, helaas) mee in de optocht van Vaals.
Ach, die Russische bittere lach door de traan, kom er nog maar om. Die zomer hadden we Boertsj bezocht, een vriend die aan een nog onherbergzamer grens had gediend, maar nu in de Bourgogne als God op de zak van een Française leefde. Kom op, zei ik, maak ik een foto van jullie. “Hoe moeten we kijken”, vroeg Boertsj, zijn arm in die van zijn vriend hakend, “Europees of Russisch?” Russisch natuurlijk. De foto heb ik nog. Twee grimmig fronsende koppen op de voorgrond van een Frans gedekte tafel.
“Heb jij de vijand ooit gezien, toen?”, vroeg Boertsj aan Tolik. “Ik bedoel, die van de overkant, die zo stond te popelen om ons land te infiltreren?”
Want dat was officieel de taak van de grenstroepen: de Sovjet-Unie beschermen tegen kwaadwillenden van buitenaf. Dat het in de praktijk meestal andersom was, dat de grenssoldaten steeds vaker zelf overliepen, was een goed bewaard taboe. De bewaking van de Sovjetgrenzen stond onder auspiciën van de KGB, daar kwam je niet zomaar terecht. Niet zonder trots vertelde Tolik hoe hij op het schoolplein al in de gaten werd gehouden, hoe zijn leraren notities maakten van zijn leiderskwaliteiten, en hoe die notities mee hadden gewogen bij zijn selectie voor militaire dienst. Zo ging dat in die tijd. Dat er daarna een andere tijd aanbrak, die van de Perestrojka, waarin hij schijt kreeg aan het socialisme, zijn haar liet groeien en drummer werd, was van later zorg. Maar toen, in 1986, boven de 69e breedtegraad, piekerde hij er niet over om terug te zwaaien naar die NATO-Noorse schimmen op hun ski’s.
Boertsj had een heel ander verhaal. Dat was geen streberig kind geweest, mocht dus niet bij de elitetroepen, maar werd boven Archangelsk in een helikopter geladen en in de complete nutteloosheid op Nova Zembla neergekwakt. Twee jaar op je buik in de sneeuw, onder de volle duisternis of, de andere helft van het jaar, het onvermoeibare licht. Eens per maand werd er een voedselpakket gedropt maar niemand die de moeite nam om te landen en eens te kijken hoe het ervoor stond met die jongens. Uiteindelijk zagen ze eruit als Robert Falcon Scott in zijn laatste dagen. “Mijn baard was nog langer dan nu”, zei Boertsj, “wie maakte het wat uit! En kwám er maar eens een indringer op bezoek, we hadden hem met open armen ontvangen.”
Poetin heeft aan zeventien miljoen vierkante meter nog niet genoeg en ontketent een oorlog om een perceeltje van de buurman.
Van de Sovjetgrenzen zijn er nog ruim zestigduizend kilometer over. Rusland grenst aan achttien landen, waaronder de Verenigde Staten en China. Ga er maar aan staan. Je zou denken dat een kilometer meer of minder dan niet meer uitmaakt. Dat je nou hier, rondom het platgetreden Drielandenpunt, wel eens een paaltje verschuift (op de Eperheide zijn ver voorbij de gietijzeren pilaren uit 1843 houten paaltjes met de Belgische driekleur in Nederlandse bodem geslagen. Wat mot dat?) maar Poetin heeft aan zeventien miljoen vierkante meter nog niet genoeg en ontketent een oorlog om een perceeltje van de buurman. Vergeet ook de expeditie van 2007 niet, waarbij twee onderzeeërs een Russische vlag op de olierijke zeebodem onder de Noordpool plantten: hebbes!
Overigens heeft het Russisch imperialisme, van Ivan de Verschrikkelijke tot het Rode Leger, zelden een schip nodig gehad. Zo bleven de koloniën keurig binnen boord en klonk er geen onvertogen woord over het uitbuiten van die arme Kareliërs, Lakken of Tartaren. Of wat te denken van die rare losse vlok midden in Europa? Toen ik in 1992 naar Litouwen wilde rijden bleef bij Kaliningrad, ooit Koningsberg, de slagboom omlaag. Niet omdat ik geen visum had, maar omdat ik een kwartier te laat was. De enclave bleek een sluitingstijd te hanteren van stipt 18:00 uur.
Jarenlang was Kaliningrad de inzet van een eis die Poetin deelt met Erdogan: visumvrij reizen door Europa. Nu mogen Kaliningraders alleen de Poolse grens oversteken om te winkelen, een privilege waar de economie in Gdansk goed van profiteert. Zo’n uitzondering op het Schengenverdrag kent ook de Noors-Russische grens. Met een speciale pas slaan Noren goedkoop Russische benzine in, terwijl de Russen taxfree shoppen in Kirkenes. Het klinkt allemaal heel gemoedelijk, maar voorlopig is Loekasjenko’s Wit-Rusland het enige land waarmee Poetin vreedzaam en bilateraal grenzenvrij verkeer onderhoudt. Nog vóór de annexatie van de Krim schond hij al grenzen in alle windrichtingen, van de Georgische tot de Japanse, maar om de een of andere reden ontstond daar niet zoveel ophef over.
Andersom gaat die nonchalance niet op. Buitenlandse infiltratie staat onverminderd hoog op de taakomschrijving van de grenstroepen, die ook nog steeds onder de veiligheidsdiensten vallen. In de Poolregio alleen al zijn er de afgelopen drie jaar twintig posten bijgebouwd. Die omvatten meer dan een wachthokje en een rol prikkeldraad. Tot de ‘pogranzona’ hoort niet alleen de grensstrook, maar ook de dorpjes er omheen, met gewone burgers die in de Sovjet-Unie speciale documenten droegen om van en naar hun huis te komen. Die zones hoefden niet aan landsgrenzen te liggen, maar omsingelden ook de gesloten steden in het binnenland; wapens- en andere rotzooi producerende oorden als Arzamas-16 en Perm-76. De grenssoldaten hebben hun eigen bakker, dansorkest, feestdag (28 mei) en krant. In de editie uit 1987 lees ik een lofrede op korporaal Damir Achmadulin, de kok die altijd “strak en accuraat” te werk gaat, aan wie “elke kameraad een voorbeeld moet nemen”, en een eindeloze, minuscuul afgedrukte lofrede van Gorbatsjov over de helden van de poolcirkel in de Grote Vaderlandse Oorlog. Want als je bij de grenstroepen dient, ben je ook bewaker van ‘s lands ideologie. Die propagandalessen waren een warme afwisseling van de trainingen in de sneeuw, als ik Tolik mag geloven, en een mooi moment om weg te doezelen.
“Heb je er niets van opgestoken?”
“Weet ik veel.”
“Ik lees hier dat jullie ook subversieve lectuur moesten onderscheppen. Waar kwam die dan vandaan?”
“Geen idee. Het is lang geleden.”
Hij wil niet praten, voel ik door de telefoon. Ik wil weten hoe het zit met die controle-volgstrook, een speciale, arbeidsintensieve grondbewerking aan de grens, waardoor die praktisch onbegaanbaar werd. Cryptisch.
“Nou, gewoon, dan kon je de grens niet over zonder sporen na te laten.”
Maar die laat je toch sowieso achter, in de sneeuw? Ik moet denken aan de smokkelklomp: de Kuifje-achtige uitvinding die in Limburg en Zeeland werd gebruikt om de commiezen op het verkeerde been te zetten. De zool van zo’n klomp zat er namelijk andersom op geplakt, zodat het leek alsof het spoor van de smokkelaar landuitwaards leidde, in plaats van andersom. Een ongemakkelijke zucht aan de andere kant van de lijn. Sergeant Smirnov doet er het zwijgen toe. Feind hört mit, ook als je belt met Whatsapp. Er is bijna twintig jaar verstreken sinds we ons verheugden over de meest krankzinnige schending van de Russische grenzen sinds Matthias Rust met zijn zweefvliegtuigje op het Rode Plein landde. Het was zomer in Sint-Petersburg, 1995.
Boez, de tubaspeler, belde ons wakker.
“Je gelooft het nooit. De Azart ligt in de Neva.”
Net als Boez kenden we dit schip uit de Amsterdamse haven. Een roestige vleetlogger met toeters en bellen, zoals een boom op het dek met een fiets erin. De bemanning bestond uit theater- en potsenmakers, de kapitein, August, was een echte nar – met toeters en bellen dus – en in het ruim kon je tot laat stampen op Slavische feestjes.
Dat dit anarchistisch gevaarte nu midden in Sint-Petersburg lag, geloofde ik inderdaad niet meteen. Maar het was toch zo. Het narrenschip had de gok genomen om vanuit de Finse golf door te varen, en gewonnen, want in de Russische wateren had niemand naar ze om gekeken. Geen controle, niks. Pas toen ze pontificaal voor het Winterpaleis lagen, kwam iemand eens polshoogte nemen. Die middag werden ze naar het Cultuurpark gesleept. Ik trof August nadat hij een voorstelling had gegeven voor Russische kinderen. Een beetje teleurgesteld, dat niemand hem naar zijn papieren had gevraagd. Want dan had hij zijn prachtige ‘vaarbewijs voor de gansche wereld’ kunnen laten zien – een gekalligrafeerde rol perkament, ondertekend door koningen en keizers!
Tijden zijn veranderd. Perkament heeft plaats gemaakt voor digitale vingerafdrukken. En die NATO-Noorse schimmen op de 69e breedtegraad willen nu weer een hek gaan plaatsen. 200 meter lang, 3,5 meter hoog. Niet tegen de Russen, maar tegen vluchtelingen uit het Midden-Oosten, die nu zelfs de poolcirkel trotseren om Europa binnen te komen.