Odapark, centrum voor hedendaagse kunst in Venray, heeft na een gewonnen rechtszaak tegen de fiscus voortaan recht op btw-aftrek bij alle activiteiten. PAUL VAN DER STEEN sprak met bestuursvoorzitter Fred Welschen, die het spel op de wagen bracht. “Het had onze financiële doodsteek kunnen worden.”

“De koffie staat klaar, de kunst is gratis.” Zo stelt het welkomstbord bij de ingang van Odapark, centrum voor hedendaagse kunst in Venray, sinds jaar en dag de bezoekers op hun gemak voordat ze zich verder wagen. Inmiddels is het motto meer dan een argeloze verwelkoming . De relatie tussen de kunst en de koffie is van doorslaggevend belang gebleken bij een slepend geschil tussen Odapark en de Belastingdienst.

De fiscus was van mening dat er eigenlijk twee Odaparken waren: een met economische activiteiten (zoals het exploiteren van horeca en het binnenhalen van sponsorgelden van bedrijven) en een met niet-economische activiteiten (het gratis toegankelijk maken van een park met beeldende kunst en exposities in een paviljoen in dat park). Voor dat laatste deel mocht de stichting geen btw (in de meeste gevallen 21 procent) aftrekken omdat het volgens de fiscus ging om op zichzelf staande, grotendeels gesubsidieerde activiteiten.

Het welkomstbord bewees volgens Odapark hoezeer alles in elkaar haakte, dat het een niet los viel te zien van het ander. En dat het sinds de oprichting van Stichting Odapark eerst en vooral te doen is geweest om instandhouding van voormalige tuin en theehuis van de zusters Ursulinen in Venray. Bij een bezoek aan Odapark had de fiscus het bord bij de ingang niet eens zien staan. Tijdens een rechtszaak over het geschil kon stichtingsvoorzitter Fred Welschen na even zoeken wel foto’s van het bord overleggen.

Want zover kwam het. Wel of niet procederen was voor de Stichting Odapark niet eens een keuze, zegt Welschen. “Het had de financiële doodsteek voor onze organisatie kunnen worden. In oktober 2014 claimde de fiscus anderhalve ton over de jaren 2009-2012. Van 2012 tot nu was het waarschijnlijk een nog groter bedrag geworden. En ook voor de toekomst hadden we er aan vastgezeten. Vergeet niet, de stichting Odapark is geen miljoenenbedrijf. We moeten het doen met een budget van vier à vierenhalve ton. Dat gaat net, met dank aan onze vrijwilligers.”

In beroep gaan tegen de claim was een stap die de organisatie evenzeer in de gevarenzone bracht. “Op het moment dat je in beroep gaat, heb je niet genoeg aan de lokale accountant die je boekhouding doet. Dan moet je kennis inhuren. In ons geval een van de specialisten op het gebied van btw in Nederland. Aan het einde van de rit ben je dan tienduizenden euro’s verder. Welke kleine non-profitorganisatie neemt dat risico?”

Odapark-voorzitter Fred Welschen hield zijn
medebestuursleden lang onwetend van de
rechtszaak. “Anders belast je hen te veel.”

Bij een verloren procedure zou dat bedrag bovenop de belastingclaim komen. Dat was Odapark vrijwel zeker fataal geworden. Het bestuur van de stichting durfde het avontuur aan “omdat ik ervan overtuigd was dat we zouden winnen”, zegt Welschen. Inmiddels is hij zo ver dat hij bekent dat hij niet iedereen binnen het bestuur tot in detail op de hoogte had gebracht van de financiële risico’s; het was een één-tweetje tussen voorzitter en penningmeester. Welschen: “Anders belast je de anderen te veel. Vlak voor de rechtszaak hebben we de andere bestuursleden geïnformeerd. Daar heeft, in afwachting van de uitspraak, een deel van hen toen wel van wakker gelegen. Ik niet, omdat we volgens mij alleen maar als winnaar uit de juridische strijd konden komen.”

De btw-specialist die Odapark bijstond is Edwin Haesen, belastingadviseur bij EY (voorheen Ernst & Young). Hij denkt dat de fiscus op een ander moment misschien geen opmerkingen had gehad over de gang van zaken bij de Venrayse stichting. “Het begon te spelen middenin de crisis, op een moment dat de inkomsten uit sponsoring en horeca sterk waren teruggelopen.” Op een hoorzitting bij de belastingdienst in Maastricht in april 2015 kregen de bezwaren van Odapark geen steun, dus volgde in oktober de rechtszaak. Haesen kwam met E uropese jurisprudentie. “Een recente zaak uit Litouwen rond een commerciële ondernemer die met subsidie van de overheid een mythologisch pad zou aanleggen dat gratis moest worden opengesteld. In de directe omgeving van dit pad zou de ondernemer de recreatieve en horeca-activiteiten tot stand brengen. Ook daar wilde de fiscus de economische en niet-economische activiteiten voor de btw uit elkaar trekken. Terwijl dat mythologische pad natuurlijk ook gewoon mensen naar de zaak van die ondernemer moest trekken. De ondernemer haalde zijn gelijk bij het Hof van Justitie in Luxemburg, de hoogste Europese instantie.”

Dichter bij huis, maar iets langer geleden, speelde een zaak rond de stichting Kamermuziek in het Groen. Haesen: “Die organiseert in Eindhoven gratis toegankelijke concerten en trok de btw over alle gemaakte kosten af. Het evenement werd door sponsorinkomsten mogelijk gemaakt. De Belastingdienst stelde de btw-aftrek ter discussie, waarna het gerechtshof Kamermuziek in het Groen in het gelijk stelde. Alle gemaakte kosten, zoals het huren van geluidsinstallatie en het betalen van de orkesten, werden betaald uit btw-belaste sponsorinkomsten. Dat Kamermuziek in het Groen voor publiek gratis toegankelijk was, deed aan het recht op btw-aftrek volgens de rechter niets af.”

Ook de stichting Odapark is nu in het gelijk gesteld. Haesen: “Het is een bevestiging van de al bestaande lijn in de jurisprudentie. Die is, denk ik, van belang voor veel meer organisaties die goederen of diensten deels of helemaal gratis aanbieden. Denk aan een vrij toegankelijk muziekfestival dat wordt georganiseerd om horecagelegenheden vol te krijgen.” Tegelijkertijd is het moeilijk, zegt Haesen, om er een algemene uitspraak over te doen. “Elke casus is anders. Als Coca-Cola ergens gratis blikjes uitdeelt, begrijpt iedereen dat dit niet gebeurt uit liefdsadigheid, maar om mensen voor hun product te winnen. Maar wat als Coca Cola of een ander bedrijf daar nog veel verder in gaan? Een integraal recht op aftrek van btw-voorbelasting vergt steeds opnieuw een beoordeling van feiten en omstandigheden.”