Nederland is een land waar boze mensen en bange mensen elkaar verketteren. Toch besloot WIDO SMEETS ernaar terug te keren. 

Bij het uitruimen van mijn inmiddels vorige huis en het door de handen laten gaan van de nutteloze dingen die ik in de loop der jaren heb verzameld, kwam ik mijn eerste proefwerk biologie uit de brugklas tegen. Er prijkte een 8+ boven. De toekomst waarin ik voor de B-vakken louter onvoldoendes scoorde lag nog voor me. 

Het werkstuk zat in een envelop. Waarom? Was het bedoeld om te bewaren? Waarom stopt een elfjarige, toch een verre voorbode van degene die ik nu ben, een biologieproefwerk in een envelop? 

Het proefwerk bestond uit zogenaamde redactievragen over een in het kort beschreven maatschappelijk vraagstuk. Geen idee of die methode nog bestaat trouwens, nu schoolgaande kinderen nog amper kunnen lezen. 

Als ja, dan stel ik me een proefwerk aardrijkskunde voor met een vraag over de verschillen tussen Chili en Nederland. Qua inwoners zijn de landen vrijwel gelijk, 18 à 19 miljoen. Qua oppervlakte is Chili ruim twintig keer groter dan Nederland. Van Maastricht naar Groningen is 350 kilometer; van noord naar zuid in Chili is ruim 4300 kilometer, denk Maastricht-Bagdad. Oost-west is gemiddeld 200 kilometer; het is alleszins een onhandig land.

Welnu, de proefwerkvraag luidt: welk van de twee landen is bij een pandemie het eerst gevaccineerd? Geef drie argumenten. 

Kat in het bakkie, denk je dan, als brugklasser.

Tot zover de theorie. De werkelijkheid wil dat Chili inmiddels 4,5 miljoen burgers heeft ingeënt. Nederland zit na drie maanden op 1,5 miljoen vaccinaties. Dat is een score die het Verenigd Koninkrijk in één weekend haalt.  

Als het klopt dat corona een karaktertest is voor het volk, is het niet best met ons gesteld. Als land waar alles zo goed is geregeld – vinden we zelf – worden we op alle fronten overklast, ook nog eens in de domeinen waar we ons koploper wanen, zoals handel, logistiek en organisatie.  

Ondanks onze verbazing is het niet van gisteren wat we hier zien. In tal van EU-statistieken zakken we elk jaar een stukje verder weg. Noem een Europees gemiddelde of een EU-ambitie, en we schieten tekort. Of het nu onderwijs, zorg, cultuur, landbouw, milieu of bestuurskracht is, we zitten in de middenmoot of lager – zoals nu dus met de vaccinaties.

Mentaal gezien zijn we een tweestromenland geworden waarin boze mensen en bange mensen elkaar verketteren. Bij de verkiezingen bleken de bange mensen, misschien voor het laatst, met iets meer dan de boze mensen. De voormalige Calvé-manager die al tien jaar als een man zonder geheugen alle sores en miskleunen in dit land weglacht in plaats van in te grijpen, wordt opnieuw premier. 

Waarom, in ’s hemelsnaam, steek ik de Maas en daarmee de grens over om terug te keren naar dat land? Eerlijk, ik weet het niet. Misschien is het de verwachting dat de parlementaire enquêtes de komende twee jaar gehakt zullen maken van Mark Rutte – mocht hij tegen die tijd niet al een aanbod uit Brussel hebben aanvaard om daar rond te toeteren dat de Europese Unie een ontzettend gave Unie is. Misschien is hij al eerder weg, bijvoorbeeld binnenkort, als nasleep van de Omtzigt-exit affaire.

‘Vermoedelijk was het verzamelen van domme dingen ook vóór corona al een volkssport – het is hoe dan ook een bloeiende business.’

Terug naar mijn verhuisperikelen. Een paar weken voor ik de dozen klaarzette, las ik ergens, ik weet al niet meer waar, dat we steeds meer nutteloze dingen verzamelen. Niet zozeer proefwerken van vroeger, maar ‘domme dingen’. Spullen die nergens toe dienen, gekocht in winkels die daartoe zijn ingericht. Er werd zelfs een relatie gelegd tussen de door de lockdown om zich heen grijpende vereenzaming en een toenemende verzamelwoede bij de mensen. 

Vermoedelijk was het verzamelen van domme dingen ook vóór corona al een volkssport – het is hoe dan ook een bloeiende business. De ideologie van het consumentisme is geënt op het verhandelen van nutteloze dingen; ook in het pre-covidium smoorden we onze existentiële eenzaamheid in een onstuitbare verzamelwoede. 

Enfin. Bij mijn eigen nutteloze spullen zitten, zo merkte ik bij het uitruimen van mijn huis, ook dingen die niet uit een winkel komen. Zoals de steentjes die ik vergaarde op zanderige kuststroken langs zeeën en oceanen. Wandelen op een zich tot de horizon en verder uitstrekkend strand is dermate geestdodend dat je vanzelf steentjes gaat rapen.  

Hard en glad zijn ze, het resultaat van eeuwenlang  spoelen en schuren en bleken door zon, zand en zee. Ze verdwenen in mijn zak, tussen mijn wrijvende vingertoppen. Thuis bewaarde ik ze in boterhamzakjes, elke kust haar eigen zakje,  waarna ik ze snel uit het oog verloor. 

Twee van die zakjes hebben de wonderbaarlijke verdwijning der dingen – de antithese van de verzamelwoede, daarover een volgende keer – overleefd. Ze herinneren aan de Adriatische Zee en aan de Baltische Zee en liggen, zakjesgewijs, in een glazen kommetje. Dat kommetje zit intussen in een van de verhuisdozen die worden bewaard in houten boxen, opgeslagen in zo’n non-descripte loods van damwandprofiel. 

Een deplorabele plek – en dat terwijl de meeste dingen betekenis krijgen in hun omgeving. Ik denk aan mijn woonkamer, aan de kloostertafel en de vaas met tulpen die erop stond, aan de stoelen van mijn vader, de oude Poolse fabriekslampen, de geschakelde triplex kubussen met platen en boeken en flessen wijn, de gebroken en gelijmde amfoor met gedroogde zonnebloemen uit eigen tuin, het sublieme Wabbes-bureautje met de oude Hitachi-lamp erop. Ik ken hun herkomst, weet welke handen eraan hebben gezeten, welke hoofden erover hebben nagedacht.

Nu staan ze in die ellendige loods, het voorgeborchte van het niets, te wachten op wat komen gaat. Ik ga er stiekem van uit dat ze zwaar heimwee hebben. 

WIDO SMEETS