Een paar jaar geleden wilde Maarten van Roozendaal met kompaan Jeroen van Merwijk de omroep Nieuw Elitair Elan oprichten. Doel: programma’s maken die niet voldoen aan de standaard van de massa maar aan die van de maker. “Ik vind het juist elitair dat ik de hele dag maar moet lezen en horen wat de man in de straat overal van vindt. ”

In 2004 bundelde Maarten van Roozendaal zijn liedteksten, in het boek Red Mij Niet.

Het motto van het boek luidde: “Het leven heeft geen zin / Maar ik toevallig wel”.

Vele zangers gingen hem voor en na, in het uitgeven van hun teksten. Vaak pakt dat verrassend slecht uit: dan blijkt dat die teksten niet alleen zijn geschreven voor muziek, maar ook die muziek nodig hebben om overeind te blijven. Bot gezegd: een mooie liedtekst is nog geen poëzie.

De teksten Van Roozendaal zijn een schaarse uitzondering. Ook wanneer niet gezongen door zijn donkere stem – associaties: sterke drank en sigaretten – staan ze recht overeind, al hoor je al lezend onherroepelijk die stem erbij.

Het is de stem van de grotestadsmens, bevrijd van religie (“Jouw hemel / is voor mij de hel”), die niet betreurt, maar juist viert dat het leven geen enkele zin heeft (“Aan gezelligheid ten onder / Richting eindeloze tijd / Uit volle borst op weg naar nergens”), dat vieren bij voorkeur doet in het café (“Want in het café, daar is men vrolijk / En in het café, daar vier men feest / En in het café, daar zijn de meisjes / En daar is het leuk biljarten”) en wiens humor zwart is gekleurd. Want al kleeft aan Van Roozendaal op de een of andere manier het imago van een droeftoeter, er zit veel humor in zijn werk. Het afloop van zijn lied Vader bijvoorbeeld, waar een man op zijn sterfbed besluit zijn vrouw en kinderen nu maar op te biechten dat zijn leven een leugen was: dat verzetskruis had hij in de oorlog nooit verdiend, dat had hij gestolen. En hij had het weliswaar nooit met andere vrouwen gedaan, maar wel een leven lang met kleine jongens. Het lied eindigt zo: “Ging er dan eindelijk om vier uur ’s nachts de telefoon / Dat was de dokter die vertelde / Dat hij goed nieuws te melden had / Pa begon alweer wat kleur te krijgen / En dat hij zelfs weer kleine beetjes at”.

Maarten van Roozendaal (Heiloo, 1962)  is een kind van de jaren zestig, grootgebracht in een familie vol onderwijzers en hulpverleners, dat in zijn lied Bloemen de protestzanger Armand eert, dat meewarig lacht om hip en hype. En om de panische zoektocht van de moderne mens naar het geluk uit het zelfhulpboek. Chronisch Geluk, noemde hij een van zijn theaterprogramma’s dan ook. “De clichés die je tegenwoordig hoort: ‘jezelf zijn’, ‘dicht bij jezelf blijven’, ‘eruit halen wat er in zit’. Al die lege hulzen. Het was twintig jaar geleden toch ondenkbaar dat iemand die op een steiger een huis aan het bouwen is, zei dat je gewoon jezelf moet zijn? Wat een giller. Geluk, écht geluk, dat is vaak een extase van een paar seconden en dan is het weer weg. Als je een keer lekker klaarkomt, denk je dat dat het toppunt van geluk is. En dan probeer je het nog een keer, en valt het tegen. En eigenlijk vind ik dat leuker. De vakantiegangers die met hun koffers aankomen bij het droomhotel en het blijkt niet meer te bestaan, daar kan ik hard om lachen. Daarom vond ik de Vakantieman zo’n heerlijk programma.”

Kind van Brel, Waits, Bukowski en Vermeulen, dat zijn liederen graag laat bevolken door sukkels, maar wel van goede wil. Te dol op de paradox om punker te zijn, al bracht hij de jaren tachtig wel door als kraker: “Ik begon als een luxepunk. Je weet wel: kraken, maar dan wel prachtige panden. Want ja, ik had natuurlijk ook nog een piano achter me aan te slepen.”

Een paar jaar geleden was hij samen met geestverwant Jeroen van Merwijk een van de initiators achter de nieuwe omroep N.E.E. (Nieuw Elitair Elan). Die is er nooit gekomen. Het idee was programma’s te maken die niet voldoen aan de standaard van de massa, maar aan die van de maker. Net als het werk van cabaretier Van Merwijk en zanger Van Roozendaal zelf. Geregeld kreeg hij toen de vraag hoe elitair hij zelf was. “Ik vind het juist elitair dat ik de hele dag maar moet lezen en horen wat de man in de straat overal van vindt. Ik weet wat ik zelf vind, dat vind ik genoeg. Geef ze gratis onderwijs, gratis openbaar vervoer en gratis ziekenhuizen, al die mensen, geef ze buurthuizen zolang ik daar maar niet zelf hoef te punniken, maar laat mij niet iedere dag horen dat ze zeggen wat ze denken en doen wat ze zeggen en zeggen wat ze doen.”

Maarten van Roozendaal, Zonder vrienden. Op 21/1 in Parkstad Limburg Theaters, Heerlen.