De bouw van de universiteitscampus in Maastricht wordt dit najaar mogelijk definitief afgeblazen. Christiane Gronenberg, net afgestudeerd aan diezelfde universiteit, zal er niet om treuren. Ze vindt dat het ontwerp van Santiago Calatrava in niets lijkt op een echte studentencampus. “Waar is de courage om in een gebouw te investeren dat meer kan dan alleen maar mooi in een vakblad staan?”

De toekomstige Universiteit Maastricht zal het prestigieuze Oxford kunnen evenaren. Althans, dit ambitieus voornemen schetste bestuursvoorzitter Jo Ritzen een tijdje geleden in Der Spiegel. Om in ranglijsten op hetzelfde niveau als Oxford te belanden, is het niet genoeg om een hoger niveau in onderzoek of faciliteiten na te streven. Het is ook leerzaam om een oog te laten vallen op de manier van leven in zo’n gerenommeerde universiteit. De gemeenschappelijke organisatie van studie en vrije tijd draagt tot op de dag van heden wezenlijk bij tot Oxfords prestige. Studie, sport, cultuur, onderzoek, discussie, het hele leven van studenten maar ook docenten speelt zich af op één locatie: de campus.

Niet dat Ritzen op dat vlak dezelfde route als Oxford wil gaan, maar ook in Maastricht wordt sinds enkele maanden gebouwd aan een universiteitscampus. Volgens de kleurrijke nieuwsbrieven Campus News en de website www.campusmaastricht.nl wil deze campus meer dan alleen woonruimte scheppen. Het complex moet vooral een bedrijvige, internationale ontmoetingsplek worden. Maar een nieuw gebouw de naam Campus Maastricht te geven, garandeert niet dat het in de praktijk ook daadwerkelijk een fleurige, academische leefomgeving wordt.
Ten eerste moeten we ons realiseren dat er geen lessen worden gegeven in het nieuwe complex, met uitzondering van de examens, die in de sporthal van de campus worden afgenomen. Als men echter naar de oorsprong van het woord ‘campus’ kijkt, wordt duidelijk dat juist het lesgeven een van de bepalende elementen van een campus is. De term ‘campus’, voor het eerst gebruikt in Princeton waar in de 18de eeuw één van de eerste Amerikaanse universiteiten ontstond, werd gebruikt als een overkoepelend begrip voor alle faciliteiten die samen de universiteit vormden. Destijds bestond deze uit maar honderd studenten (en hun docenten), die in hetzelfde gebouw aten, sliepen en lessen volgden. In Maastricht zullen alle bewoners van de campus naar hun externe faculteiten blijven pendelen.
Verder moeten we aannemen dat in het nieuwe gebouw geen studiegerelateerde activiteiten plaatsvinden: het ontwerp bevat geen studieruimtes of open werkplekken. Wanneer studenten en medewerkers voor een bijeenkomst op een ander plek dan hun eigen kamer willen afspreken, zal dat buiten de campus moeten, in bibliotheek, faculteit of kroeg. Uiteraard zouden studenten tijdens de zomer kunnen uitwijken naar het buitenterrein, maar ook daar is in het ontwerp, in de vorm van paviljoens of pleintjes, geen rekening mee gehouden.
In het algemeen krijgt men de indruk dat interactie en het sociale leven van de toekomstige bewoners geen grote rol heeft gespeeld in het ontwerp. Er worden wel woonruimtes voor studenten en andere universitaire medewerkers gebouwd, maar er is geen teken van de intentie om deze mensen bijeen te brengen (of te laten). Integendeel, er is eerder sprake van separatie. Er is een duidelijke scheiding van de leefruimte van UM-personeel en studenten: eerstgenoemde zullen in appartementen in de toren wonen, de studenten in de lange lijn van kubussen. De studenten zullen ook onderling worden gescheiden, afhankelijk van hun studiejaar. Het ontwerp bepaalt dat masterstudenten de guesthouses krijgen toegewezen die zich aan het eind van het complex bevinden. Masterstudenten brengen in vergelijking met de bachelors de meeste internationaliteit op de UM. Zou het voor de nagestreefde internationalisering niet wenselijk zijn om beide groepen juist bijeen te brengen?

Laten we een blik werpen op Ritzens benchmark Oxford, en op Harvard. Zoals de meeste Angelsaksische universiteiten heeft Oxford vastgehouden aan het model van een campus als zowel woon- én studieruimte. Wat eeuwen geleden één gebouw was (zoals in Princeton), is uitgegroeid tot een net van zelfstandige colleges. Dit betekent dat ieder student in een te overziene gemeenschap studeert en woont. Elk college beschikt over een eetzaal, een bibliotheek, sportfaciliteiten, een gemeenschappelijke ruimte en een bar. Ook zijn de kleinere panden van een college vaak om een pleintje heen gebouwd, zodat bewoners elkaar tegen komen op hun dagelijkse wegen.
Op de universiteit van Harvard heten de colleges houses, maar het idee is hetzelfde: gehechte gemeenschappen van ongeveer vierhonderd mensen, klein genoeg om iedereen tenminste van aanzien te kennen. Het universitaire bestuur stelt dit model op prijs vanwege de sociale samenhang en bevorderlijke studiesfeer die het creëert. In een recente, interne inspectie van het systeem van 2009 wordt dan ook geëist om vooral de ontmoetingsruimten (zoals eetzalen) goed te onderhouden en ze dag en nacht (!) open te laten.
Het is al te duidelijk dat Maastricht het universitaire leven niet bij Oxford of Harvard heeft afgekeken. Tevergeefs zoekt men in het ontwerp van Campus Maastricht naar ruimten die een dergelijk sociaal leven zouden bevorderen. Eigenlijk, zo vernemen we het van de kant van de bouwers, zal het interieur sowieso pas later worden uitgezocht. Naar het zich laat aanzien heeft het aspect van leven op een campus geen primaire rol heeft gespeeld in het Maastrichtse concept.
De campus die in Randwyck, aan de rand van de stad, vorm moet krijgen is veeleer het resultaat van een verzameling van diverse plannen. Het project begon in 1999 toen de universiteit aan woningbouwcorporatie Servatius vroeg om een plan voor studentenhuisvesting te ontwerpen. Vervolgens stelde Servatius voor om andere faciliteiten zoals sporthal en bedrijfsruimten toe te voegen. Men zocht dus vooral een functioneel ontwerp voor een aantal faciliteiten. Om het af te ronden zou het gebouw een opmerkelijk uiterlijk moeten krijgen om onderscheidend te zijn van andere voorbeelden van studenten accommodatie. Natuurlijk begroetten ook de gemeente en de provincie het project, tenslotte zal een “architectonische eye catcher van de eerste orde” Maastricht een nieuw icoon aanbieden dat inde toekomst vast en zeker aandacht zal trekken, zei gouverneur Leon Frissen in november 2008.
De keuze van de architect voor dit voornemen lag bijna voor de hand: de befaamde Spanjaard Santiago Calatrava heeft de laatste jaren meerdere projecten met eye catcher effect ontwikkeld. Zijn architectuur staat vooral bekend om haar sculpturale kwaliteit. Strenge stemmen zoals de architectuurcriticus Deyan Sudjic hebben niet verzuimd om commentaar te geven op Caltrava’s succes. Sudjic stelde in 2004 in The Observer vast dat de architect bij stedelijke autoriteiten een topper is geworden door het ontwerpen van landmarks en iconen waarmee het imago van de een of ander stad kan worden opgefrist.
In sommige van Calatrava’s projecten kan men de indruk krijgen dat zijn uitbundige architectuur de wensen van de opdrachtgever wel eens overstijgt. Soms lijken zijn ontwerpen de autoriteiten (en de burger) simpelweg te overrompelen. Hoe anders pakte het uit met zijn ontwerp van de Maastrichtse campus. Herhaaldelijk was Calatrava gedwongen om zijn plannen te wijzigen en in te tomen. Hier was het geenszins de architect die zich mateloos heeft uitgeleefd op de kosten van de opdrachtgevers, maar de opdrachtgevers die op rigoureuze manier zaken hebben willen doen en daar later op pijnlijke wijze van terug moesten komen. De UM-wetenschapper René Gabriëls constateerde in oktober vorig jaar in het universiteitsblad Observant dat in de Maastrichtse universiteit een businessgeoriënteerd denken zijn intrek genomen heeft. Ook bij het campusproject kan men de indruk krijgen dat de “logica van de manager” een beslissende rol heeft gespeeld. Het ontwerp is immers een vooral functionele oplossing voor een dringende behoefte: onderdak te bieden voor een groeiend aantal nieuwe studenten.

Om een gerenommeerde universiteit te worden moet de UM meer kunnen bieden dan onderdak. Bijvoorbeeld een leefomgeving die in Campus News gepresenteerd wordt: een oord waar verschillende mensen van de universiteit samenleven, discussiëren, experimenteren en makkelijk kennis uitwisselen. Maar wat in Randwyck op stapel staat, is niet veel meer dan huisvesting in het jasje van een design hotel. Het zal in ieder geval een nepverpakking blijven zolang het de naam campus draagt. Het schijnt dat men hier aan de slag is gegaan met de veronderstelling dat architectuur eerst ‘afgebouwd’ wordt, en dat het campusleven naderhand vanzelf ontstaat. Waar is de courage van de universiteit om in een gebouw te investeren dat meer kan dan alleen maar mooi in een vakblad staan? Een gebouw dat dan wellicht niet opgenomen wordt in Europe’s top ten of cool campuses, maar er wél in slaagt om een bedrijvige, inspirerende omgeving te scheppen. Zou dat niet een eerlijke uitvoering van de slogans van de universiteit zijn: ‘investing in quality’ om ‘leading in learning’ te worden, op hetzelfde niveau als Oxford, wat Jo Ritzen zo graag wil?
Naar alle waarschijnlijkheid zullen de lange gangen en entrees van het gebouw uiteindelijk moeten compenseren wat tot nu toe is verwaarloosd. Bij elkaar geïmproviseerde, hier en daar opgestelde zitgelegenheden zullen de last moeten dragen van het idee om dit huisvestingsproject de naam Campus Maastricht te geven.

De bouw van de Maastrichtse campus is wegens geldgebrek tot nader order stilgelegd. 

Christiane Gronenberg (Mettingen, 1986) deed van 2006 tot 2009 een bacheloropleiding Arts & Culture aan de Universiteit Maastricht. Dit artikel is een ingekorte versie van een tekst die ze schreef voor het blok ‘Future of the Arts’ in het derde jaar van haar studie.