De ergste groeistuipen van Maastricht zijn achter de rug. De ooit bedachte satellietstad in het Heuvelland kwam er nooit. En de laatste grote uitbreidingswijk kwam niet verder dan de tekentafel. “In Nederland is, vooral door gebrek aan visie, na de oorlog meer verwoest dan tijdens.”

Een forensenstad als Zoetermeer of Purmerend in het Heuvelland, anno 2017 lijkt het onvoorstelbaar. Toch lag halverwege de jaren 1960 zo’n plan op de tekentafel bij de gemeente Maastricht. In de heuvels tussen Berg en Terblijt, Bemelen, Cadier en Keer en Margraten zou een Maastrichtse satellietstad komen met zo’n 50.000 inwoners.

Gezien de kwaliteit van de toch tamelijk gruwelijke groeikernen die in die jaren in Nederland werden gebouwd had het kunnen uitdraaien op zo’n oord waar je nog niet dood gevonden wil worden. “Nog even los van de landschappelijke gevolgen op een van de mooiste plekken van Zuid-Limburg”, zegt Hans Hoorn, voormalig adjunct-directeur stadsontwikkeling en grondzaken bij de gemeente Maastricht. Ja, het kan raar lopen met opvattingen over stadsontwikkeling en stedenbouw. “Tien jaar na het verworpen ontwerp van die satellietstad ging Maastricht mee voorop in het verzet tegen de plannen van cementproducent ENCI om op vrijwel dezelfde plek vierhonderd hectare mergelland af te graven.”

Maar de drang en ook de noodzaak om als stad te groeien, bleven bestaan. Hoorn: “Maastricht voelde zich bekneld, wilde extra ruimte. Begin jaren zeventig werd het grondgebied bij een gemeentelijke herindeling uitgebreid met Borgharen, Itteren, Heer en Amby. Maar Maastricht wilde ook Meerssen en het vliegveld er bij hebben. Het einde van het liedje was dat Rupsje Nooitgenoeg niks extra’s kreeg. Je kunt je natuurlijk ook overvragen.”

Aan de behoefte aan extra woningen moest voortaan binnen de gemeentegrenzen worden voldaan. Wat hielp, was dat de eerder voorspelde bevolkingstoename nooit werkelijkheid werd. Toegenomen welvaart, ontkerkelijking en anticonceptie maakten dat het aantal kinderen per gezin razendsnel terugliep. Hoorn: “Iets later nam ook het aantal een- en tweepersoonshuishoudens snel toe. Ik weet nog dat ik er ooit in een overleg op hintte dat het die kant uit zou kunnen gaan. Ik werd meteen in de rede gevallen: ‘Meneer Hoorn, wij zijn geen Amsterdam. Daar mag ‘hokken’ heel gebruikelijk zijn, hier in het zuiden hebben we een heel andere cultuur.”

Maastricht had in het recentere verleden voor grotere opgaven gestaan. In 1940 beschikte de stad over twaalfduizend woningen, vierduizend te weinig. Na de bevrijding was dat tekort door de oorlogsverwoestingen opgelopen tot vijfduizend. Slechts een kleine minderheid van de Maastrichtenaren woonde met zijn gezin op zichzelf. Meer dan de helft had inwoning.

Net als andere steden moest Maastricht nieuwe wijken krijgen. Dat had gemakkelijk fout kunnen gaan, zegt Hoorn. “In Nederland is na de oorlog meer verwoest dan tijdens. Vooral door gebrek aan visie. Waar samenhang ontbreekt, regeert de chaos. In Maastricht was er wél een plan en dat is voor een belangrijk deel de verdienste van stadsarchitect Frans Dingemans en later Jacques van de Venne, die als directeur openbare werken voortborduurde op de tuinstadgedachte van de Brit Ebenezer Howard. Van de Venne ging uit van de parochiegedachte: elke wijk van pakweg vijfduizend inwoners kreeg een eigen kerk, school en winkelcentrum. Er valt best iets af te dingen op die aanpak, maar het heeft wel een stad opgeleverd met overzicht en een prettige maatvoering. Een stad ook waar mensen hun identiteit en trots ontlenen aan de wijk waar ze wonen. Maastrichtenaren zeggen dat ze ‘op Malberg’, ‘op Belfort’ of ‘op Daalhof’ wonen. Dat hoor je niet in elke stad.”

Volgens Jacqueline Verhees, in de jaren negentig als landschapsarchitect werkzaam bij de gemeente Maastricht, is de kwaliteit van de wederopbouwwijken voor een belangrijk deel te danken aan Jan Vallen, die de stad tot 1985 adviseerde op het gebied van groen. Onlangs deed Verhees nog onderzoek naar het groen in de jarenzestigwijk Pottenberg. “Net als in de aanpalende buurten is op een prachtige wijze rekening gehouden met het bestaande landschap en het reliëf in het gebied. De wijken deinen mee met het landschap. De inbreng van Vallen was wezenlijk. Hij componeerde en choreografeerde met groen. Bomenrijen kwamen bij hem nooit symmetrisch naast elkaar te staan, maar juist asymmetrisch. Dat maakte het spannender. Grote ruimtes temde hij met het creëren van coulissen. Net als grote landschapsschilders speelde hij met voorgrond, middelgrond en achtergrond.”

Het lijkt misschien saai, zegt Verhees, “maar het is juist die kennelijke vanzelfsprekendheid die het zo fijn maakt om er in rond te lopen en te fietsen. Heel anders dan de Teletubbielandschappen die later voor andere uitbreidingswijken alders in het land zijn ontworpen.”

De woningbehoefte in de jaren 1970-80 werd voor een belangrijk deel opgelost met de nieuwbouwwijken Daalhof en De Heeg. De parochiegedachte bleef in stand, al groeide de schaal. Hoorn: “Nu was het een kerk, een school en een winkelcentrum per tienduizend inwoners.” Maar de stedenbouwkundige mode van die tijd, resulterend in zogenaamde woonerven, kon ondanks fel debat niet buiten de deur worden gehouden. “Gebaseerd op halfbakken sociologische inzichten als ‘mensen vereenzamen in nieuwe buurten’ en ‘een woonerf leidt tot een aantrekkelijk woonklimaat, vergelijkbaar met de brink in oude dorpen’. Het heeft geleid tot weinig overzichtelijke bloemkoolwijken zonder veel binding met het bestaande landschap. Vergelijk Daalhof en De Heeg maar met voortreffelijk vormgegeven uitbreidingen als Hazendans en Amby-Zuid.”

Onder leiding van Jake Wiersma, stedenbouwkundige bij de gemeente, werd rond 2000 ook nog een uitbreidingsplan gemaakt voor het Lanakerveld, een landbouwgebied tegen de grens met België. Hoorn noemt het plan “een afgewogen geheel dat rekening houdt met reliëf en andere kenmerkende landschapselementen”. Maar verder dan de tekentafel is Lanakerveld nooit gekomen. Niet erg, vindt Hans Hoorn. “Laat het gerust dertig, veertig jaar in een la liggen. Kijk voor uitbreidingen vooral naar plekken in de stad. Voor de komende tijd betekent dat, als de gemeente slim is: alle ballen op de ontwikkeling van de Groene Loper bovenop de A2-tunnel. Alleen door dat consequent vol te houden kunnen de artist impressions voor dat gebied, die een levendig stedelijk gebied tonen, werkelijkheid worden. Bijkomend voordeel is dat op andere plekken landschap gespaard blijft.”

Dit is deel zeven in een reeks van tien afleveringen over nimmer voltooide stedenbouwkundige projecten in Maastricht. Unvollendete is een samenwerking tussen de gemeente Maastricht en maandblad Zuiderlucht en zal in november resulteren in een expositie in Bureau Europa.