De eenheidsworst van even hippe als eenvormige interieurs lijkt passé. Gaan we toe naar local design en low tech interieurs, met een servies uit de Noordoostpolder en ouderwetse houtkachels? Of gaan, als antwoord op het individualisme, mensen vaker als collectief opereren om greep te krijgen op woningbouw en publieke ruimte?
Niets zo duurzaam als een tijdloos ontwerp
Alleen al de buitenkant van het Haus am Horn moet in 1923 een onuitwisbare indruk hebben gemaakt. Het modelhuis was speciaal ontworpen voor de eerste overzichtstentoonstelling van Bauhaus, de befaamde academie in het Duitse stadje Dessau. De geometrische villa oogt als een voor zijn tijd futuristische kubus met smetteloos witte muren die slechts worden onderbroken door tientallen ramen. Van binnen hadden schilder Georg Munch en architect Walter Gropius – de ontwerpers van de villa – de inrichting tot in de kleinste details uitgedacht met modulaire meubels, inbouwkasten (toen nog een noviteit), een badkamer met ingebouwd ligbad en niet te vergeten de keuken met aansluitingen voor elektrische apparaten. Zelfs de potten voor thee en suikers waren speciaal voor dit interieur ontworpen. Nog niet eerder was het ideale huis zo minutieus vormgegeven. Het Haus am Horn was dan ook geen gewoon woonhuis, maar een kraamkamer voor ‘het nieuwe wonen’, geheel volgens de modernistische principes van Bauhaus waarbij kunst en techniek in dienst stonden van het scheppen van een efficiënte samenleving met optimaal functionerende mensen.
“Het Haus am Horn is een product van zijn tijd. In de zoektocht naar het ideale huis is heel goed te zien hoe de idealen in de samenleving, en dan in het bijzonder in architectuur en design, de afgelopen honderd steeds zijn veranderd”, zegt Dirk van den Heuvel, hoofddocent architectuur aan de TU Delft en curator van de tentoonstelling Changing Ideals: Re-thinking the house die eerder dit jaar in NAiM/Bureau Europa in Maastricht was te zien. “In de hoogtijdagen van het modernisme begin vorige eeuw, zag je het geloof in de heilzame werking van industriële productie en een kunstzinnige maar functionele vormgeving perfect verbeeld in de interieurs van Bauhaus. Sindsdien zijn zulke hoogdravende ideologische ontwerpprincipes steeds meer verruild voor praktische en commerciële uitgangspunten.”
Niet dat er na Bauhaus niet meer werd nagedacht over het ideale woonhuis. In de jaren tachtig richtte de tv-wetenschapper Chriet Titulaer ‘Het huis van de Toekomst’ in als een science fiction-achtige etalage voor futuristische gadgets. Bevlogen idealisme had plaats gemaakt voor behaagziek pragmatisme – het licht aanschakelen met een vingerknip, dat zou de mens verheffen. Ook de visionaire villa ‘Living Tomorrow’ die architectenbureau UN Studio naast de Amsterdam Arena bouwde, moet het vooral hebben van technologische krachtpatserij. Het merendeel van deze futuristische apparatuur was zelf een promotievehikel van de deelnemende bedrijven. Van den Heuvel: “We zijn nu zelf op een punt aangekomen dat het ideale huis wordt verbeeld door Ikea met de campagne Design your own life. De visie op de ideale woonomgeving is geheel vormgegeven door marktgericht consumentisme.”
Dit ideologische vacuüm is volgens Van den Heuvel duidelijk zichtbaar in de Nederlandse woonkamers. “De jaren zeventig en vroege jaren tachtig stonden in het teken van emancipatie, zelfontplooiing en creativiteit. De interieurs werden gedomineerd door informele zitmeubels als de poef en hoekbank. Er werden hobbyhoekjes ingericht en de eerste bouwmarkten stimuleerden het zelf aanleggen van kurkwanden en behang in expressieve kleuren als oranje en groen. Deze interieurs missen de bijna dogmatische benadering van het modernisme maar zijn wel degelijk gestoeld op idealisme.”
Het zou de laatste keer zijn dat het geloof in een betere, maakbare samenleving met een geëmancipeerde burger werd verbeeld in het interieur, meent de Delftse hoogleraar. “In het ik-tijdperk dat eind jaren tachtig opkwam, werden individualisme en status bepalend”, aldus Van den Heuvel. “Vorm en uiterlijk vertoon werden dominant. Architectuur en interieurvormgeving kenmerkten zich door aanstellerige vormen en schreeuwerige kleuren.”
Deze nieuwste zakelijkheid is volgens Van den Heuvel nog steeds dominant in de Nederlandse huiskamers. Interieurinrichters als Piet Boon en Bas Kusters gooien hoge ogen met hun gelikte en op de consument afgestemde interieurs. De designwereld wordt gedomineerd door peperdure gelimiteerde oplagen. Een interieurlabel als het Nederlandse Moooi sluit hier naadloos op aan met schreeuwerige producten. Van den Heuvel: “Het draait allemaal om het bevestigen van een lifestyle. Ik ben modern en kosmopolitisch, dat is wat deze ontwerpen moeten bevestigen.”
Het ontbreken van ideologische principes bij interieurvormgeving is nergens zo dominant als in (semi-) openbare ruimtes. Geen cent te veel hoor, redeneert de opdrachtgever. Entertain me, eist de gebruiker. “Met als gevolg dat interieurs van horeca en winkels worden gedomineerd door spectaculaire ontwerpen die moeten imponeren en behagen”, zegt Robert Thiemann, hoofdredacteur van het interieurblad Frame, een van de organistoren van The Great Indoors, de internationale prijsvraag voor interieurontwerp die op 28 november in Maastricht wordt uitgereikt. Het thema dit jaar: Changing Ideals. Door de steeds dwingender marktwerking en het ideologisch vacuüm zit het interieurontwerp op een creatief dood spoor, meent Thiemann. “Bezoekers van hotels en cafés maar ook wachtruimtes en zelfs openbare ruimtes worden als het ware een alternatieve werkelijkheid in getrokken met flashy meubels en kleuren. Tegelijkertijd moet de uitstraling heel kosmopolitisch zijn om de gebruikers het gevoel te geven dat ze juist midden in de wereld staan. Met als resultaat een niet aflatende eenheidsworst: even hippe als eenvormige interieurs. Zelfs in de kleinste uithoeken van Nederland heb je bij het binnenlopen van een restaurant soms het gevoel dat je een lounge in Londen binnenstapt.”
Maar in deze economisch schrale tijden heeft het interieur dat louter functioneert als “een plek om te verwonderen en bewonderen” afgedaan, aldus Thiemann. “Het economische systeem wankelt en de marktwerking schiet tekort als ontwerpprincipe. De economische crisis daagt uit om scherper te definiëren welk doel een interieur dient. Waarom nog tien materialen en twintig kleuren gebruiken als interieur met minder toch langer effectief kan zijn? Dus komt er ruimte voor thema’s als milieu, inkomensverschillen en grondstofschaarste.”
Duurzaamheid als het nieuwe uitgangspunt voor het ideale huis – het ligt voor de hand, maar interieurontwerper Maurice Mentjens is sceptisch. “Er hangt nog steeds een prijskaartje aan duurzaam bouwen. Daarbij zijn er ook nog lang niet genoeg duurzame materialen voorradig. Niet elk ontwerp kan op een ecologische manier gerealiseerd worden.” Intussen is duurzaamheid tot containerbegrip verworden, meent Mentjens. “Betekent dat zonne-energie en andere alternatieve energiebronnen? Louter gerecyclede producten gebruiken? Of juist biologisch afbreekbare producten? Het ontbreekt aan een overkoepelende visie over duurzaam ontwerpen.”
Ook Rob Wagemans van Concrete Architectural Associates beaamt dat tussen duurzame droom en de marktgerichte realiteit praktische bezwaren staan. “Opdrachtgevers kiezen nog steeds vaak voor branding van hun merk als uitgangspunt voor het ontwerp. Het milieu komt dan vaak op de tweede plaats.” Dit biedt volgens Wagemans hooguit ruimte voor een Jip en Janneke-duurzaamheid – oftewel: ecologie prima, maar het mag niet ten koste gaan van de portemonnee of de marketingboodschap. Om kosten te drukken besloot Concrete om het Citizen M Hotel op Schiphol op te bouwen uit losse units. Deze kamers werden in een fabrieksmatige omgeving afgebouwd, waarna ze op Schiphol alleen maar hoefden te worden geschakeld. Naast een besparing op transport- en productiekosten werd zo ook de hoeveelheid restmateriaal teruggebracht tot vier procent. “Bij normale bouwprojecten is dat soms wel dertig procent.”
Zie hier de duurzame paradox: de noodzaak is evident, de urgentie ontbreekt. Al blijft zelfs Wagemans optimistisch – terwijl Concrete als geen ander bureau de afgelopen tien jaar interieurs zo doeltreffend wist in te zetten als marketing tool voor opdrachtgevers als de Coffee Company, Australian Ice & Chocolate of horecaconcepten als Nomads of de Supperclub. “Voor effectieve branding hoeft een interieur echt niet elke vijf jaar te veranderen. Kijk naar de Supperclub, daar is al tien jaar niets veranderd. Dat kan alleen als het concept achter het ontwerp een tijdloos uitgangspunt heeft. Met als bijkomend voordeel dat opdrachtgevers dan ook eerder bereid zijn te investeren in duurzame materialen.”
Mentjens sluit zich aan bij Wagemans’ oproep tot bezinning. “Weg met de wegwerpcultuur, dat besef daalt nu ook in bij interieurontwerp. Esthetische perfectie en tijdloze concepten zijn ook een vorm van duurzaamheid, omdat zo de levensduur van een ontwerp wordt verlengd.” Als voorbeeld van deze “verdiepende ontwerpmentaliteit” noemt Mentjens het ontwerp dat hij maakte voor de ontvangstkamer van DSM in Heerlen. “Het concern verlegt zijn werkterrein naar biotechnologie. Dus heb ik op de muur fotoprints van uitvergrote enzymen en bacteriën aangebracht. Het spiegelplafond met een bolvormige hanglamp verwijzen naar de zon en hemel als eeuwige bron van energie. Het is een associatief ontwerp volgens een tijdloos concept.”
Think global, design local – is dit dan de nieuwe uitdaging voor interieurontwerpers? “In de woonkamers is de afkeer van het door commercie gedreven lifestyle design al zichtbaar”, zegt de Delfste architectuurhoogleraar Van den Heuvel. “Dit uit zich in een soort lokale kleinschaligheid, zoals de ecologische supermarktketen Marqt met winkels die ogen als een boerenmarktje in Friesland. In het woonhuis vertaalt deze hang naar kleinschaligheid zich in comfortabele eco chic met handgemaakte, ambachtelijke producten. Het is een praktische duurzaamheid zonder ideologische onderbouwing. Zoals een servies uit de Noordoostpolder, ja. En alles lekker low tech, met ouderwetse houtkachels in plaats van glimmende radiatoren.” Van den Heuvel bespeurt zelfs een voorzichtige flirt met autonomie met moestuintjes op het balkon en autarkische huizen met zonnepanelen en hergebruik van regenwater. “In Berlijn is de Baugruppe in opkomst. Dat is een collectief van mensen die samen een appartementencomplex bouwen en inrichten. Ook in nieuwbouwwijken als IJburg is er veel vraag naar zelfbouwkavels en in Almere wordt in de wijk Homerus volop geëxperimenteerd met burgerinspraak in de inrichting van niet alleen de huizen maar zelfs de openbare ruimte.”
In amper een eeuw tijd is veel veranderd. Na de modernistische dogma’s van het Haus am Horn van Bauhaus en het individualistische pragmatisme van de laatste decennia lijkt een nieuw gevoel van gemeenschapszin te ontstaan nu mensen elkaar weer opzoeken om samen duurzame huizen te bouwen.
Met de slogan ‘Design your own life’ trekt Ikea publiek naar zijn winkels. foto’s Perry Schrijvers