Bauhaus viert zijn eeuwfeest en dat zullen we weten. Van de erfenis van de beweging die kunst en ambacht wilde verenigen ten faveure van de nieuwe mens, is nog weinig over constateert BEN VAN MELICK. “Er is veel gesneuveld op de weg van utopie naar praktijk.”

De eerste ‘Bauhäusler’ waren pioniers. Wegbereiders van een wereld zonder oorlog, stands- en klassenverschillen. De weg erheen liep via de kunst, alleen die kon de wereld, zo kort na de Eerste Wereldoorlog, redden.

V.l.n.r. Walter Gropius, Wassily Kandinsky en J.J.P. Oud tijdens de Bauhaus-tentoonstelling in
Weimar, 1923 © Canadian Centre for Architecture (CCA), Montreal.

Het samengaan van kunst en ambacht moest de energie genereren en een blauwdruk opleveren voor de eigenlijke bestemming van de nieuwe mens. Uit de puinhopen van een beschavingsfiasco zou de moderne mens zich een nieuwe leefomgeving scheppen, gedragen door “de miljoenen handen van ambachtslieden”. Bauhaus wilde geen stijl zijn maar een beweging, een werkplaats waar stijlen ontwikkeld worden.
In 1919, midden in gruwelijke chaos en verbijstering na WOI, stichtte Walter Gropius, een gerenommeerde Berlijnse architect van linkse signatuur, Das Staatliche Bauhaus in Weimar. Toentertijd een provincienest in Thüringen, ver weg van het door politieke tegenstellingen verscheurde Berlijn, de bakermat van het Duitse beschavingsideaal van de Bildungsbürger van Goethe en Schiller. Mooi decor voor een onderneming waar spanning en evenwicht, gevestigd en modern, op elkaar botsen.
Bauhaus was een instituut voor gesubsidieerd kunstonderwijs dat uitgroeide tot ideeënlaboratorium voor progressieve kunstenaars uit heel Europa. Daar kreeg de idee gestalte om ambachtsman en kunstenaar, industrie en kunst, technologie en esthetiek, techniek en passie, en uiteindelijk economie en schoonheid bij elkaar te brengen in een nieuwe manier van bouwen. Walter Gropius was de retorisch begaafde, tot de verbeelding sprekende hogepriester die de idealen pakkend wist te verwoorden. De eerste zin van het Bauhaus-manifest luidde: het einddoel van alle beeldende activiteit is de bouw.
Bouw als Gesamtkunstwerk was een antwoord op de chaos in de wereld en de versplintering en starre hiërarchie in de kunsten. Nieuw was dat streven niet. De middeleeuwse bouwgilden, de Arts and Crafts beweging in Engeland en de ideeën van baanbrekende architecten als Frank Lloyd Wright en J.J.P. Oud waren oriëntatiepunten voor Gropius. De beweging De Stijl in Nederland was vergelijkbaar actief, maar radicaler in het streven naar schoonheid. De samenwerking met Bauhaus, dat voortdurend moest schipperen met overheden en industrie om geld en opdrachten, lag moeilijk.
Nieuw was dat deze internationale beweging van kunstenaars, ontwerpers en ambachtslieden daadwerkelijk tegen de stroom van opkomend nationalisme en fascisme in ging bouwen aan de toekomst. Bauhaus wilde “de eerste steen voor een republiek van de geest” leggen. Dat kon niet zonder industriële productie. Dus ging het ook over rendement en commercieel denken: autonome geest of zakenman, het is het dilemma van de kunstenaar op de vrije markt.
Ondanks docenten als Paul Klee, Wassily Kandinsky en Oskar Schlemmer lag autonome beeldende kunst moeilijk. De tentoonstelling Nederland-Bauhaus: pioniers van een nieuwe wereld in Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam laat dat mooi zien. Bauhaus-kunst was gebruiksartikel, nuttig en esthetisch product tegelijk, en dat werd in verhandelingen, lezingen, tijdschriften en boeken verklaard. Kernactiviteit waren architectuur en vormgeving, maar de kunst bleef het uitgangspunt. In de kunst ligt de kern verborgen van het eigenlijke, van leven en denken in patronen van juiste maat en verhoudingen die, en dat is wezenlijk, de mensheid dienen. Daarmee was functionaliteit even belangrijk als esthetiek. Waarbij het niet alleen ging om directe toepasbaarheid; functionaliteit was ook gebaseerd op het ideale of gewenste gedrag van de gebruiker. Bauhaus wilde de wereld veranderen.
Het nieuwe denken kende geen overbodigheden: de rechthoek was zaligmakend, gebogen lijnen deugden alleen als ze functioneel waren, ornamenten waren taboe. Ruimte werd een sculptuur, kleur creëerde vorm. De mens moest zich kunnen ontwikkelen in een heldere, ruimtelijke architectuur, in verhoudingen die licht, lucht en ruimte waarborgden in perfecte maatvoering. De woonomgeving was geen decor, maar een plek voor geestelijke activiteit en creativiteit – de tegenstelling met de in de praktijk intussen verwaterde stijlen als Fin de Siècle en Art Deco kon niet groter zijn.

Margarete Heymann-Marks, servies, ca. 1924, steengoed, uitvoering Haël-Werkstätten für künstlerische Keramik, Marwitz © Museum Boijmans
Van Beuningen, Rotterdam. foto Tom Haartsen

Het bohemienklimaat rond Bauhaus floreerde alleen de eerste jaren. De beweging van bevlogen, bevrijde geesten die in commune-achtige verbanden het leven vierden in kunst en spel, botste al gauw met de harde industriële werkelijkheid. In 1925 verhuisde de club min of meer gedwongen naar Dessau. Daar verrezen een nieuw schoolgebouw, een manifest in glas en steen dat al gauw een icoon werd van de nieuwe opvattingen, en de voorbeeldige Meisterhäuser, de huizen voor de docenten. Onder leiding van de nieuwe baas Hannes Meyer, die als motto Volksbedarf statt Luxusbedarf introduceerde, komt er schot in het ontwerpen en bouwen van leefbare arbeiderswoningen.
In 1933 werd het instituut, inmiddels verhuisd naar Berlijn, door de nazi’s opgedoekt. 1400 studenten uit 29 verschillende landen, onder wie vele Nederlanders (onder anderen de kunstenaar Paul Citroen, architect Mart Stam en graficus Piet Zwart) hebben in de veertien jaren dat Bauhaus bestond en lange tijd daarna de idee van interdisciplinariteit en de combinatie van functionaliteit, licht, lucht, transparantie, glas, staal, beton en industriële productie over de wereld verspreid. Niet alleen voor een rijke elite, maar ook voor de gewone man, dat was de uitdrukkelijke bedoeling.
Dat ideaal, intussen honderd jaar oud, blijft zichtbaar, ook waar de rijken er zich meester van maken. Een bezoek aan het tegenover Boijmans gelegen Huis Sonneveld, gebouwd in 1933, maakt dat duidelijk: luxe is er ruimte, het interieur is de soberheid zelve. Ik zat er een half uurtje ongestoord te peinzen in de salon, en voorbij flitsten De Stijl en het Amsterdamse Metz&Co, Goed Wonen, jaren vijftig-design, Gispen, Van Nelle en Sphinx-aardewerk, Rietveld en de Bijenkorf, maar ook de werken van de architecten Peutz en Dom Hans van der Laan, een stoet van pure en verzakelijkte moderniteit. Sober, helder, rechtlijnig, collectief, het zal met de zogenaamde Hollandse geest te maken hebben dat het nieuwe bouwen en design hier zo aansloeg.

Marianne Brandt en Hin Bredendieck, bureaulamp voor Körting &
Mathiesen (Kandem), 1928 © Collectie De Groot

In een artikel in Die Zeit van 16 januari voorziet Hanno Rauterberg het innovatieve, vrijzinnige en revolutionaire karakter dat Bauhaus in media en studies heeft meegekregen van kritische kanttekeningen. Innovatief? Rauterberg wijst op vergelijkbare ideeën in andere landen en andere tijden, en constateert dat streven om tot het wezen van de dingen door te dringen ingaat tegen het Verlichtingsdenken, en daarmee anti-modern is. Het vrijzinnig denken in de beginjaren van Bauhaus ziet hij al gauw verstarren; autoriteit wordt de toetssteen. Vrouwen namen een ondergeschikte positie in, de meeste belandden in de weverij.
Ook van het revolutionaire karakter laat hij ook weinig over. Bauhaus lag niet alleen onder vuur van nationalisten en rechtsradicalen maar ook van communisten en marxisten; Adorno, Brecht en Bloch waren om uiteenlopende redenen kritisch. Het instituut hield zich buiten de politiek en was marktgericht. Villa’s en life style-producten, meubels, serviezen, lampen, kwamen uiteindelijk terecht bij de elite, voor de gewone man waren ze te duur. Vooral in de laatste periode onder Ludwig Mies van der Rohe verzakelijkt de beweging, er wordt zelfs samengewerkt met de nazi’s. Rauterberg spreekt van een geschiedenis van zelfverraad.
Bauhaus is historie. Utopie werd business. De bouw is een industrie waar projectontwikkelaars en banken de dienst uitmaken en waar rendement heilig is. Architecten belijden in woord en gedachte het ideaal maar tekenen op de tonen van het geld, doet er niet toe waar het vandaan komt. Projecten op ideële grondslag, zoals IBA Parkstad in Heerlen en omgeving, komen moeilijk van de grond en dreigen te verzanden in bureaucratie en politiek gesteggel. En design? Wat echt de moeite waard is, perfectie en schoonheid ineen, is voor the happy few.

Marcel Breuer, leunstoel model ti 1a, 1923, hout, textiel, uitvoering
meubelwerkplaats Bauhaus Weimar © Museum Boijmans
Van Beuningen, Rotterdam. Foto: Tom Haartsen

Dat laat onverlet dat een aantal principes van Bauhaus ons wel degelijk zijn ingeprent. De interdisciplinaire aanpak vindt allerwegen toepassing en wordt in elke onderwijsvernieuwing opnieuw benadrukt. Helderheid en transparantie, licht, lucht en ruimte zijn clichés geworden; dat alleen de elite echt toekomt aan de ruimte voor een volledig leven bevestigt dat. De verweving van vormgeving, kunst, ambacht en techniek is gemeengoed in de wereld van het design. Wat mooi is en opvallend en elegant, kunst noemen, het is een plaag aan het worden. Hoe inflatoir zo’n kunstbegrip werkt, is te zien in de moderne varianten van de Bijenkorf en Metz & Co. Hoe functionaliteit verwaterde tonen woonboulevard en Ikea.
Aaron Betsky, architectuurcriticus en oud-directeur van het NAi, zegt in het Duitse architectuurtijdschrift Detail over de invloed van Bauhaus: “De idee dat we onze wereld opnieuw kunnen uitvinden en vormgeven indien designers en vrienden van het experiment zich samenpakken, heeft in mijn ogen nog steeds geldigheid.”
Van kunst is geen sprake meer, een achterhaald concept blijkbaar. Gesneuveld op de weg van utopie naar praktijk.

nederland-bauhaus: pioniers van een nieuwe wereld. Van 9 februari t/m 26 mei in Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. boijmans.nl

Kantig en kubisch

“De mens zou even kantig en kubisch geconstrueerd moeten zijn als Bauhauswoningen en –meubels”, schreef regisseur Erwin Piscator in 1928 in het satirisch weekblad Simplicissimus. “Onbehaaglijker dan een Bauhaus-woning is onmogelijk; een stoel is geen stoel maar een uit stalen buizen en gordels geconstrueerde drager van een menselijk lichaam.”