Behalve Jan van Steffeswert zou er in het Maasdal nóg een een middeleeuwse beeldensnijder hebben bestaan: de Meester van Elsloo. Diepgaand onderzoek kon zijn identiteit echter niet onthullen. Integendeel, legt Lars Hendrikman uit aan PAUL VAN DER STEEN. “Aannames van de kenners bleken beïnvloed door de tijdgeest.”

Namen en rugnummers. Bij schilderijen, beelden en ander moois horen in onze ogen makers, liefst met een interessante levensloop. Kunsthistorici doen hun best, maar stuiten – zeker als ze ver terug moeten in de tijd – op allerlei onmogelijkheden.

Tot in de late middeleeuwen waren kunstenaars vaak kundige, maar anonieme ambachtslieden. Het werk was belangrijker dan het individu. Ze werden zelden op een voetstuk geplaatst, slechts enkelingen lieten sporen na door hun werk te signeren, zoals de fameuze Maastrichtse beeldensnijder Jan van Steffeswert.

Zonder identiteit geen kunstenaar? Als kunsthistorici op werken stuiten met stilistische overeenkomsten, willen ze die wel eens toeschrijven aan één persoon. Vaak kiezen ze de plaatsnaam waar een voor dat oeuvre representatief werk zich bevindt. Zo ontstond de naam Meester van Elsloo.

De eerste plannen voor een tentoonstelling in het Bonnefantenmuseum over deze Meester van Elsloo dateren uit 2007. Veel van het voorwerk werd gedaan door Peter te Poel, de inmiddels gepensioneerde conservator die eerder verantwoordelijk was voor een groot retrospectief over Jan van Steffeswert. Het werd een worsteling omdat de beoogde reconstructie langzaam maar zeker de contouren kreeg van een deconstructie.

Het kostte tijd om het inzicht te laten landen dat ook een demythologisering een waardevolle en interessante expositie kon opleveren. Te Poels opvolger als conservator oude kunst, Lars Hendrikman, nam het onderzoek over. En nog steeds zijn lang niet alle vragen over de aan de Meester van Elsloo toegeschreven beelden beantwoord. Toch wordt het (voorlopige) verhaal alvast verteld, in de tentoonstelling Meester van Elsloo. Van eenling naar verzameling.

Het was kunsthistoricus J.J.M. ‘Zef’ Timmers, later hoogleraar kunstgeschiedenis in Nijmegen en directeur van het Bonnefantenmuseum, die in 1940 publiceerde over twee Anna-te-Drieëns (Jezus, Maria en haar moeder Anna) en drie Madonnabeelden die volgens hem van een en dezelfde hand moesten zijn. Lars Hendrikman: “De gelijkenissen zaten volgens hem in de popperige gezichten, de lange, slanke vingers en de uitbundige plooival van hun gewaden. Timmers beschouwde een Anna-te-Drieën uit de Sint-Augustinuskerk in Elsloo als het sleutelwerk. Bij gebrek aan een echte naam schreef hij daarom over de Meester van Elsloo.”

Lars Hendrikman. foto Carla van de Puttelaar

Voor leken werd die toeschrijving een onuitputtelijke bron van misverstanden. “Ze denken dat de maker ook werkte in Elsloo”, zegt Hendrikman. “Of op zijn minst dat het beeld voor de kerk van Elsloo werd gemaakt. Maar dat gebouw dateert uit de jaren veertig van de negentiende eeuw. Het beeld komt waarschijnlijk van elders. De aan de Meester van Elsloo toegeschreven beelden zijn, voor zover ze niet in grote musea als het Louvre in Parijs en het Victoria & Albert Museum in Londen staan, ook te vinden aan beide zijden van de Maas over een gebied van iets groter dan de lengte van Nederlands Limburg, in Nederland, België en Duitsland. Het kerngebied, de plek van de meeste beelden, ligt tussen Maaseik, Thorn en Weert.”

Toch waren het de connaisseurs die voor het belangrijkste en decennialang doorwerkend misverstand zorgden. Was de toeschrijving van Timmers van de oorspronkelijke vijf werken al arbitrair, nog discutabeler was de manier waarop het oeuvre in de jaren daarna bleef groeien tot uiteindelijk zo’n tweehonderd werken. “Kunsthistorici streefden een soort darwinistische orde na”, stelt Hendrikman. “Met families en subfamilies. De nieuwste toeschrijving borduurde vaak voort op de voorlaatste. Vrijwel niemand keek nog eens goed naar het geheel.”

Tot nu. Bij het meest diepgaande onderzoek tot heden bekeek het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium in Brussel zeventig Meester van Elsloo-beelden in Belgisch bezit. Jaarringen in het hout, pigmentsoorten, kleurgebruik, werkbanksporen en meer maakten kristalhelder dat er in plaats van één Meester van Elsloo er vele, misschien wel tientallen meesters verantwoordelijk waren voor de ooit als één oeuvre aangemerkte beeldenverzameling.

Wat eigenlijk tasten in het duister was, bleek met de nodige brille te zijn gepresenteerd als vrijwel vaststaande feiten. Aannames van de kenners bleken beïnvloed door de tijdgeest. Hendrikman: “In de jaren zeventig zag je de marxistische voorkeuren in een deel van de academische kringen terug. Daar geloofde men graag in grote kunstenaarscollectieven. De werkplaats van de Meester van Elsloo werd meestal in Roermond verondersteld; in de beschrijvingen groeide die uit tot een soort kunstfabriek zoals het atelier Cuypers-Stoltzenberg in diezelfde stad van zo’n drie eeuwen later. Er zouden tientallen mensen tegelijk aan het werk zijn geweest. Maar zulke grote werkplaatsen bestonden eind vijftiende, begin zestiende eeuw niet eens in een grote stad als Antwerpen, laat staan in of rond het Maasdal. Een ambachtsman met twee gezellen die onder zijn mentorschap het vak leerden, was het maximum.”

Meester van Elsloo, Marianum (detail), Thorn, Sint-Michaëlskerk, c.a. 1500-1550.
foto Elfi Brouwers Fotografie

De veelal uit blokken eikenhout gesneden beelden die nu in het Bonnefantenmuseum zijn te zien, stammen uit de periode tussen grofweg 1480 en 1525. Veel opdrachten in die periode kwamen na de verwoestingen van de oorlogen in de streek, onder meer tussen het prinsbisdom Luik en het hertogdom Bourgondië.

De meeste aan de Meester van Elsloo toegeschreven beelden zijn gevonden in het Midden-Limburgse Maasdal. “Het Stift in Thorn is zeer voorstelbaar als een van de belangrijke opdrachtgevers. Daar traden alleen voorname vrouwen in die tenminste zestien adellijke kwartieren konden overleggen. Ze brachten geld mee, en smaak. De voorkeur voor Anna-te-Drieëns kan worden verklaard uit de opkomst van de burgerij in die tijd. Het kindje Jezus, Maria en haar moeder Anna waren daar een populair onderwerp, een soort pars pro toto voor de familie en familiewaarden.”

Dat nogal wat beelden voor hun tijd tamelijk archaïsch (enigszins tweedimensionaal en naïef) ogen, is mogelijk te verklaren uit de ontwikkelingen in die jaren. Hendrikman: “Misschien had stijl ook een functie. Het prinsbisdom Luik had het moeilijk in de strijd tegen het almaar machtiger wordende hertogdom Bourgondië. Het is voorstelbaar dat de Luikenaren na de oorlogsverwoestingen teruggrepen op een oude beeldtaal, als een soort verwijzing naar hun gloriedagen.”

Meester van Elsloo, Corpus (detail), Ellikom, St. Harlindis en Relindiskerk. foto Elfi Brouwers Fotografie

Meester van Elsloo. Van eenling naar verzameling. Van 22 februari t/m 16 juni in het Bonnefantenmuseum in Maastricht. bonnefanten.nl