Alleen sterk overdreven herinneringen blijven hangen, zo blijkt uit onderzoek. Ook het geheugen van WIDO SMEETS gaat zijn eigenste gang. 

‘Ik ken niemand met covid! Jij wel?’

We hadden lekker gegeten, een fles wijn leeggedronken, stiekem een sigaret gerookt. Het was een avond vol verhalen waarin we nu en dan ook zelf een rol speelden, niet altijd een even gelukkige. 

Er zaten sterke verhalen tussen, zoals die anekdote over de Maastrichtse stehgeiger die zijn familie zou hebben gevraagd een andere achternaam te nemen. Hun naam was immers een merk geworden. Zijn merk.

Het was allemaal kattengespin, vergeleken met die complotterige opmerking bij de koffie, die ook na thuiskomst door mijn hoofd bleef klotsen. ‘Ik ken niemand met covid’, zei ze. ‘Jij wel?’

Ja, ik wel. En nee, ik geloof niet in een samenzwering. Het is hier geen Hollywood. Ik vroeg me het tegendeel af. Of er, een jaar na de uitbraak, nog mensen zijn die géén geval van besmetting in hun omgeving kennen. Ik dacht aan een oom, een tachtiger met diabetes. Na een val belandde hij in het ziekenhuis, raakte besmet, en mocht vervolgens naar huis om te sterven. 

‘Och, laat hem toch’, speelde mijn tante het spel mee, ‘zo heb ik tenminste geen last van hem.’ Liefde in tijden van weemoed. 

Toen het bericht kwam van zijn dood, hengelde ik ons laatste gesprek uit mijn geheugen, van een jaar of twee geleden. Het was minder dan een gesprek, eerder een sobere uitwisseling van gedachten. Een intermezzo tussen andere thema’s. Vanuit zijn rolstoel filosofeerde hij over zijn naderend einde. Opvallend nuchter. Met weinig woorden. Wat me vooral bij is gebleven, is zijn laconieke toon. 

Zijn gepensioneerde bestaan had hij voor een groot gedeelte zoekgebracht in zijn tuin. ’s Winters maakte hij stambomen. Hij wist exact welke gemeenten een digitaal archief hadden die hij van huis uit kon bereiken, en in welke gemeenten hij belet moest vragen om zich te kunnen onderdompelen in stoffige, deels verkruimelde geboorteregisters. 

Door de jaren heen had hij de stambomen van zijn eigen familie en die van zijn vrouw, mijn tante dus, in kaart gebracht. Tot de 16de eeuw, daar stokte zijn zoektocht. Waarom juist toen, vroeg ik. Het antwoord werd overstemd door zijn dochter, ze had gehoord waar we het over hadden. 

‘Hij is gek’, zei ze, quasi bezorgd, en schoof hem een broodje kaas toe. ‘Och, laat hem toch’, speelde mijn tante het spel mee, ‘zo heb ik tenminste geen last van hem.’ Liefde in tijden van weemoed. 

In een andere, veel oudere herinnering zag ik hoe hij mijn tante het hof maakte, achter de koeienstal van de boerderij van mijn oma. Zij in amazonezit op zijn tegen de muur geparkeerde bromfiets, hij met zijn slungelige lijf en een PTT-elastiek om zijn broekspijp. Even later deinden hun kapsels, B52 versus Elvis, mee op het ritme van hun kus. 

Van een fijne avond met zijn tweeën blijven eerst vijf, dan vier, dan drie, dan twee en uiteindelijk één herinnering over.

Of de stamboom van mijn oom oude herinneringen naar boven heeft gebracht, weet ik niet. Misschien stelde de boom als zodanig hem al tevreden. Hoe dieper de wortels, hoe steviger de boom. Al moet je voor de oogst niet bij de stam zijn, maar bij de takken. Daar krijgen namen een gezicht – soms wordt een naam een merk.

Alleen herinneringen die sterk zijn overdreven, zo las ik laatst, blijven overeind in de mallemolen van ons geheugen. Dat wisten we natuurlijk al. Wat we nog niet wisten, is dat die overdrijving een on(der)bewuste activiteit is. Het brein zou er niet altijd bij betrokken zijn. Aha. Het  geheugen gaat liever zijn eigen gang. Van een fijne avond met zijn tweeën blijven eerst vijf, dan vier, dan drie, dan twee en uiteindelijk één herinnering over. ‘Ik ken niemand met covid! Jij wel?’

Mijn familie is er geen van grote verhalenvertellers. Onze herinneringen zijn eerder terloops dan vetgedrukt. Ze gaan mondjesmaat rond, en alleen bij gelegenheid. Tijdens de nazit van een koffietafel, bijvoorbeeld, na een begrafenis. ‘Vel verteren’ heet dat in mijn geboortedorp, aan subtiliteit is daar nooit iemand bezweken. De koffiekan heeft dan plaats gemaakt voor jonge klare. 

‘Wie in onze familie onthouden wil worden, doet er goed aan niet te sterven’, schreef Tommy Wieringa. ‘Twee, drie dunne verhaaltjes direct na het heengaan, materiaal waarmee begrafenisspeeches worden aangekleed, dan is het wel gedaan.’

De genoegens van het vel verteren zijn de camouflagebladeren van de sterfelijkheid. Het echte memento mori dient zich later aan, als de kater zich heeft teruggetrokken. Mijn aan covid overleden oom werd ook dat onthouden; door het virus was de begrafenis in kleine kring. De herinneringen staan in een condoleanceregister op Facebook. Voor eeuwig, dat wel.

WIDO SMEETS