Voor zijn volgende roman, over een brandweerman van Pools-Duitse afkomst, ging Arnon Grunberg ‘embedded’ in Heerlen. DIETER VAN DEN BERGH dronk een chique kopje thee met de schrijver. “Hoezo heb ik makkelijk praten?
“Grappig. We gaan dus praten over een boek dat nog niet uit is”, grijnst Arnon Grunberg nadat hij zich uitdrukkelijk heeft geëxcuseerd voor de vijf minuten die hij te laat is. We nestelen ons in een hoek van ‘barretje Hilton’, het hotel waar Herman Brood ooit van het dak sprong en een kopje thee 5,50 euro kost.
Om de hoek in Oud-Zuid ligt de Montessorischool waar hij zijn kinderjaren doorbracht. “Wij woonden in de Rivierenbuurt, best ver weg. Mijn vader bracht me ’s ochtends op de fiets, mijn moeder haalde me weer op. We hadden geen auto thuis.”
Zijn moeder is ook de reden dat hij vanuit zijn woonplaats New York even in Nederland is. “Deze week is haar sterfdag. Dan wil ik gaan eten met de mensen die voor haar gezorgd hebben. Begint een mooie traditie te worden.”
Eigenlijk heeft schrijver Arnon Grunberg (Amsterdam, 1971) een “soort van sabbatical. Het afgelopen jaar heb ik veel gereisd tussen New York en Europa. Dit jaar wil ik minder reizen. En ik geef geen lezingen.” Zijn journalistieke klussen gaan wel door. In mei doet hij een project met gevluchte kunstenaars in het Stedelijk Museum en, als het lukt, gaat hij in augustus embedded in tbs-kliniek De Rooyse Wissel in Venray. Hij wacht nog op toestemming van de minister van Justitie. “Ik hoop dat ik in een cel mag zitten, ik wil ervaren hoe beklemmend dat is. Ook moeten we nog bekijken of het niet te gevaarlijk voor mezelf kan zijn.”
De reden voor het kopje thee in het Hilton is dat Grunbergs nieuwe roman zich afspeelt in Heerlen. De eerste versie heeft hij net ingeleverd bij zijn uitgever. De titel is nog niet bekend, net zo min als de verschijningsdatum. Over de inhoud wil hij weinig kwijt, wel over de entourage.
Waarom Heerlen?
“Mijn fascinatie voor Zuid-Limburg begon toen ik veertien was. Ik was graag alleen, hield van treinreizen en ging op tienertoer naar Zuid-Limburg, het verst dat je in Nederland met de NS kon wegkomen. Dan ging ik daar wat rondlopen. Dat was voor mij zo’n andere wereld, vooral die on-Nederlandse heuvels. Ik kwam er daarna ook nog veel, een goede vriend woont in Eys. Een paar jaar geleden begon het serieus te kriebelen. Ik had in een Voetnoot, mijn column in de Volkskrant, de burgemeester van Vaals beledigd door te zeggen dat Rutte feitelijk niet meer was dan de burgemeester van Vaals, haha. Ze waren veel meer dan Rutte, vonden ze daar. Ik kreeg een rondleiding, liep mee op het vmbo en werd gesterkt in het idee dat Zuid-Limburg veel meer is dan Maastricht alleen. Ik werd bijgepraat over het smokkelen in de jaren vijftig, de aparte culturen, de dialecten. Zuid-Limburg heeft niets provinciaals in de benepen zin van het woord, het is niet van de wereld afgekeerd. Voor de inwoners van Vaals voelt de Randstad ver weg, maar is het vanzelfsprekend om naar Luik, Aken of Keulen te gaan. Het is een internationaal schemergebied. Nadat Zuid-Limburg in de 17e eeuw bij Nederland werd gevoegd, had je nog steeds mannen die in het leger van Pruisen dienden. Typisch, je hoort bij allebei.”
Een brandweerman speelt de hoofdrol.
“De brandweer is een andere fascinatie. Ik wilde allang iets doen met de combinatie brandweer en Zuid-Limburg. Brandweerman is een soort tussenberoep. Het is geen politieman, geen militair, waar ik eerder een roman over schreef. Je zit 24 uur met dezelfde mannen in een kazerne, een soort tweede familie. Een zeer mannelijke familie. De hiërarchie is speciaal: soms ben je bevelhebber, en soms ben je een van de mannen die de bevelen ontvangt. Je kunt heel akelige dingen meemaken, en vervolgens ga je weer terug naar huis. Wat doet het met je?
De brandweerman zat al lang in mijn hoofd. Al sinds 2012 ben ik verschillende keren meegelopen in Amsterdam en Den Haag. Via mij contacten daar heb ik 24 uur mee kunnen draaien met de brandweer in Heerlen. Jammer genoeg zijn we maar één keer uitgerukt, naar de snelweg.”
Behalve op de brandweerkazerne in Heerlen en in een hotel bivakkeerde Grunberg een aantal dagen in de abdij Lilbosch in Echt. “Er zit ook kloosterleven in het boek. Een zeer aardige broeder nodigde me uit. Dat is toch het leuke van mijn beroep: bijna overal zijn mensen je genegen inlichtingen te geven over wat ze doen. Je stuit zelden op weerstand.”
Voor zijn research was Grunberg een week in de regio. “Het is altijd aftasten: hoeveel tijd moet ik ergens doorbrengen om te weten hoe het ergens ruikt, hoe het eruit ziet. Mijn roman De Asielzoeker speelt in Göttingen, daar ben ik maar een paar dagen geweest. Ik wilde geen streekroman schrijven over Zuid-Limburg, of een toeristengids. Het gaat om de sfeer, het gevoel van de streek. Vanuit de brandweertoren van Heerlen kun je bij goed weer over de heuvels Aken liggen. Dat landschap is voor mij hét gevoel van het boek. Het uitzicht is voor het boek net zo belangrijk als de stad zelf, die meer symbool staat.”
Symbool waarvoor?
“Voor een vergeten plek. Ik weet niet of het recht doet aan de mensen die er wonen, maar de mensen in mijn boek zijn op een bepaalde manier ook vergeten. Dat heeft ook te maken met het imago van de stad, en de hardheid en eenzaamheid van het landschap. Het begint al als je aankomt: niet het meest uitnodigende begin van een stad. Ook in Zuid-Limburg zelf heb ik weinig mensen positief over Heerlen horen spreken. Maar als je er een tijdje rondloopt, krijg je wel liefde voor de stad. Heerlen is een tussengebied, net als de brandweerkazerne. Maastricht is een heel andere wereld, niet interessant voor een boek.
Het interessante aan de grensstreek rond Heerlen is dat je idee van wie vreemdeling is er kantelt. Een Randstedeling is er al een vreemdeling. Maar Maastricht is ook al een soort buitenland, vanuit Heerlen gezien. Ook binnen de provincie zelf bestaan allerlei rare kleine concurrentietjes tussen de gebieden. Net als in de Zwitserse bergen en dalen. Van veraf lijkt het één, maar ingezoomd blijken het allemaal aparte wereldjes.”
Je laatste publicatie is het pamflet De Eerste Boze Burger. Alsnog een antwoord op het Multiculturele Drama van Paul Scheffer?
“Een beetje. Er zijn veel redenen om boos te zijn als burger, maar rationeel gezien is dat niet altijd terecht. We zijn in een politiek systeem terecht gekomen waarin het ophitsen van elkaar, het aanboren van woede stemmen oplevert. Dat is weleens angstaanjagend. En niet goed, ook niet voor die boze burgers. Want ik vraag me af of populistische partijen wel zo ontzettend veel doen voor de mensen die uit frustratie op ze stemmen.
Sinds 9/11 is er een diepe angst voor de islam. Iedere moslim wordt gezien als een potentiële terrorist. Die angst moet je wegnemen, ze leidt tot conflicten die destructief zijn voor iedereen. Ook het woord ‘kosmopoliet’ is een scheldwoord geworden, net als migrant. Maar de geschiedenis hangt van migratie aan elkaar, mensen verplaatsen zich, dat kun je niet tegenhouden of verbieden. Ik zeg niet dat je alle grenzen moet opengooien, maar je moet reëel zijn. Het aantal vluchtelingen is afgenomen, en de meeste willen terug.
De groep economische migranten is redelijk stabiel, Leo Lucassen heeft daar onderzoek naar gedaan. Die miljoenen Afrikanen die naar Europa zouden willen komen, dat is echt een mythe.”
Heb je niet makkelijk praten als welgestelde blanke westerse kosmopoliet?
“Heb ik makkelijk praten? Ja, dat is wel een heel makkelijke manier om een debat te winnen. Ook een manier om mensen het zwijgen op te leggen. Ik ben bevoorrecht ja, ben niet werkloos, niet arbeidsongeschikt, ik kan leven van het schrijven. ‘Nou ga maar ’s in de Schilderswijk wandelen’, zeggen mensen. ‘Dan krijg je een mes in de rug.’ Ik ben daar heus wel ‘s geweest en ach, er gebeurt wel eens wat. Toen ik zestien was, liep ik met knikkende knieën over de Zeedijk, maar ik liep nooit echt gevaar. Ik kom wel eens ergens. Ik wil dingen met mijn eigen ogen zien, ga geen confrontaties uit de weg.”
Speelt de boze burger ook een rol in je boek? Bij de Kamerverkiezingen was de PVV de grootste in Heerlen.
“Het boek gaat over mannen die zich niet gezien voelen en niet gerespecteerd. Dus ja. Ik weet overigens niet of je een PVV-stemmer per se een boze stemmer kunt noemen, het is meer een gefrustreerde stemmer, die denkt dat de gevestigde orde hem in de steek heeft gelaten.
Het boek gaat ook over een buitenstaander. Hij heeft een bijnaam, ‘de Pool’, omdat zijn echte naam te moeilijk is. Hij heeft een Duitse moeder en een Poolse vader en is toevallig in Heerlen terecht gekomen. Hij blijft een immigrant. Wat me overigens verbaasde in de kazerne: geen van de brandweermannen gaat nog naar de kerk. En toen ik werd opgehaald door een taxi bij het klooster werd de chauffeur bijna agressief: wat ik daar toch te zoeken had! Misschien zijn het de schandalen, weet jij het?”
“Door Thierry Baudet, die deze maand bij de verkiezingen vast stemmen wegzuigt bij de PVV, is de houdbaarheidsdatum van Wilders naderbij gekomen. Maar ik betwijfel of Baudet net zo´n Ausdauer heeft als Wilders, en of hij het politieke spel zo goed begrijpt. Een van de grote bezwaren die ik heb tegen rechts populisme: de samenleving verandert, je kan niet terug naar 1952. Je leeft niet op een eiland. Je bent afhankelijk van wat er in landen om je heen gebeurt, in Amerika, in Syrië.”
Grunberg tovert een paar dobbelstenen uit zijn broekzak, een groene en een witte. “Die gebruik ik als ik niet kan kiezen wat ik wil eten. Dan ga ik erom dobbelen. Maar het heeft ook met de boze burger te maken: de dobbelstenen herinneren je eraan dat er zoiets bestaat als noodlot en niet alles maakbaar is. Je kunt er niets aan doen dat de samenleving verandert en dat zo’n Poolse brandweerman in Heerlen terecht komt. Toen ik naar New York ging dacht ik er hooguit een jaar te blijven, ik woon er nu twintig jaar. New York is een superimmigratiestad. Je wordt er veel sneller geaccepteerd dan in Amsterdam of Parijs, kunt er eerder een leven leiden zonder vreemdeling te zijn. Het is heerlijk om vanuit New York even in te zoomen op Nederland. Op Vaals, een tbs-kliniek, een brandweerkazerne in Heerlen. En dan weer uitzoomen.” Lachend: “En weer even vergeten wie René van der Gijp ook weer was.”
Jouw collega Anton Dautzenberg situeerde ook een boek in de Oostelijke Mijnstreek. Hij was ook de man die een geruchtmakend interview met jou verzon.
“Ik heb echt sympathie voor Anton hoor, maar heb daarover ook veel discussie met hem gevoerd. Je begeeft je op een hellend vlak, als je fictie en non-fictie door elkaar gaat halen. Je ondergraaft je geloofwaardigheid en betrouwbaarheid. Dat is toch het ergste wat je kunt kwijtraken als journalist. Ik vond het niet erg sjiek wat hij deed. Je mag alles over me schrijven, maar dan wel iets wat ik echt gedaan heb.”
Dautzenberg is een provocateur, net als jij ooit. Die kant van jezelf toon je steeds minder, zo lijkt het.
“De provocatie moet zinvol zijn en een bepaald doel bereiken. Ik houd van felle polemieken, maar op sociale media is iedereen nu al polemisch. Ik vind het nu zinvoller om wat zachtaardiger te zijn. Gek genoeg maak je daar sommige mensen nog veel woedender mee.”