Verkerk & Vanfleteren
De uitvinding van de fotografie, halverwege de negentiende eeuw, werd door het gros van de schrijvers en kunstenaars niet met gejubel begroet. Zij vreesden een trivialisering van de smaak en de doodsteek voor de beeldende kunsten. Toch bleek al gauw dat de portretschilder zich niet per se tot huisschilder hoefde te laten omscholen. Hij kon ook binnen zijn vak zoeken naar onontgonnen, niet op natuurgetrouwe nabootsing gerichte mogelijkheden, waar de fotograaf hem voorlopig niet kon volgen.
En dat kan nog steeds, zoals dit najaar door het Gemeentemuseum Den Haag werd bewezen. Jammer dat de gemiddelde kunstjournalist niet verder kwam dan de vaak sjabloneachtige borduurwerkjes van Michael Raedecker, een zaal of wat verderop waren de minder pretentieuze maar aanzienlijk interessantere portrettekeningen van Emo Verkerk te zien. Met zijn per geval vindingrijke, soms hilarische en haast altijd verrassende teken-, knip-, plak- en assembleerwerk bewijst Verkerk dat het oeroude genre voor iemand met ogen in zijn kop nog altijd niet is uitgeput.
Evenzeer onder de indruk was ik van de fotoportretten, in contrastrijk zwart-wit, die Stephan Vanfleteren in diezelfde maanden in het Gentse wintercircus Mahy exposeerde, meer dan levensgroot, en voor wie er niet genoeg van kon krijgen ook nog eens op kleiner formaat in Portret 1989-2009, een van de mooiste boeken van het jaar. Gezichten krijgen hier weer een strikt individuele, ondoorgrondelijke oppervlakte, een huid waarop het leven een cryptogram van vlekken, barsten en gleuven heeft achtergelaten dat in de gangbare portretfotografie juist wordt weggeretoucheerd.
Verkerk en Vanfleteren, ze stemmen je beurtelings vrolijk en treurig, ze laten je eindeloos kijken, denken, grinniken, mijmeren, ze laten je niet met rust.