Is het stom toeval of een ‘complot’? Vijf Vlamingen zitten op culturele sleutelposten in Maastricht. Hoe zijn hun ervaringen in een stad die over tien jaar Culturele Hoofdstad van Europa wil zijn? Eensluidend is hun oordeel bepaald niet. “Alles is hier vanzelf via de Maas aangespoeld, waardoor er een soort luiheid in de stad is geslopen.”
‘Misschien heeft Maastricht te weinig cultureel DNA’
Op een regenachtige woensdagmorgen komen ze samen in de Jan van Eyck Academie, waar Koen Brams (Turnhout, 1964) de directeur is. Hij is de gastheer van zijn landgenoten Piet Menu (Poperinge, 1977), artistiek leider van het Huis van Bourgondië, David Deprez (Oudenaarde, 1976) artistiek directeur van Filmtheater Lumière en Paul Lambrechts, (Genk, 1965) cultuurambtenaar bij de gemeente Maastricht. Later mengt directeur Guido Wevers (Maasmechelen,1952) van het Theater aan het Vrijthof zich in het gesprek.
De openingsvraag maakt meteen korte metten met het idee dat de vijf Vlamingen voor Maastricht hebben gekozen vanwege het bruisende culturele klimaat. De redenen zijn heel wat prozaïscher. Koen Brams: “Ik ben gekomen vanwege het instituut, niet vanwege het land of de stad.” Piet Menu: “Ik heb me eerst afgevraagd of het niet zinniger was om dichter bij huis iets nieuws te zoeken.” David Deprez: “Ik ben blijven hangen na mijn studie.” Alleen Paul Lambrechts koos voor Maastricht omdat het “in elk geval een stad is met ambitie.” Later in het gesprek zal hij die visie nuanceren: “In 2000 zei ik nog: ‘Over tien jaar is Maastricht een leuke stad’. Die tien jaar zijn bijna voorbij en ik zie ik veel potentieel, maar het komt er nog steeds niet uit.”
Vanzelfsprekend komt het gesprek op de verschillen tussen Nederland en België. Wevers spreekt het duidelijkst een waardeoordeel uit: “Wat er op de podia in België gebeurt, doet er veel meer toe. In Nederland hebben we een ongekende rijkdom aan mogelijkheden, maar dat heeft als keerzijde dat zogenaamd alles moet kunnen. Te vaak leidt dat tot overbodige producties.”
Brams en Menu wijzen op het verschil in de relatie met de overheid. In België staat de politiek dichter bij de cultuurinstellingen, tref je meer gepassioneerde politici, maar ben je ook meer afhankelijk van de juiste relaties. Lambrechts zet daar de goede organisatie in Nederland tegenover, maar mist hier weer de passie: “Ik zou liever zien dat Maastrichtse politici zich vaker voluit achter een initiatief zouden scharen.” Wevers heeft juist weer een andere indruk: “Ik ontdek ook in Maastricht zeer betrokken politici, die hun nek durven uitsteken. Dat geldt overigens voor heel Nederland.”
Intussen is ook het C-woord gevallen: de ambitie van Maastricht om in 2018 Culturele Hoofdstad te worden. Lambrechts over de opstelling van de overheid: “Nederland blijft een land van waterschappen, waarbij elke dijkgraaf zijn eigen polder bestiert en niet de moeite neemt om over de dijk heen te kijken. Er is weinig ruimte voor echte sprongen voorwaarts. Kijk bijvoorbeeld naar het festival Theater Aan Zee in Oostende. Daarvoor lag het initiatief bij de stad, en niet eens bij cultuur, maar bij de dienst Toerisme. Zoiets zie je in Nederland weinig.”
Deprez: “Hier heerst nog steeds de oude koopmansgeest. De ondernemers, in dit geval de culturele instellingen, maken hun eigen plannen en gaan ervoor.”
Menu: “Ik vind dat er in Nederland juist veel initiatief is vanuit het Rijk.”
Brams: “Begrippen als cultureel ondernemerschap of publieksparticipatie waren in Nederland al lang gemeengoed voordat ze in België een thema werden. Er is hier sprake van een andere dynamiek, een andere snelheid. Maar ik sta kritisch tegenover Maastricht, dat wel erg ingedommeld lijkt. Als het om de Culturele Hoofdstad gaat, mis ik een cultureel departement dat het voortouw neemt. Nu gaat het zo traag dat ik begin te twijfelen aan de haalbaarheid van de missie. Ik vind dringend dat er een debat moet komen met de culturele instellingen en dat wij betrokken moeten worden bij de voorbereidingen.”
Lambrechts: “Misschien klopt het wel dat de gemeente niet weet waar ze voor staat. Maastricht is te gemakkelijk. Alles is hier vanzelf via de Maas aangespoeld, waardoor er een soort luiheid in de stad is geslopen. Nieuwe initiatieven zouden moeten worden gedragen door de politiek, maar de stad durft niet te kiezen. Welke stad willen we zijn? Wat is onze authenticiteit? Daar gaat het om. Ik ben ervan overtuigd dat we Culturele Hoofdstad worden, mits we er voor honderd procent met zijn allen voor kiezen. Als we een gezonde dosis nieuwsgierigheid koppelen aan vertrouwen, dan kunnen we misschien iets bereiken.”
Wevers: “De uitverkiezing tot Culturele Hoofdstad is een prima instrument om de identiteit van dit gebied op de kaart te zetten. Maar de weg er naartoe is misschien wel belangrijker dan het uiteindelijke glansmoment. Maastricht heeft infrastructureel een serieuze basis, die je nu verder kunt uitwerken om zo die eigen identiteit te definiëren.”
Gaandeweg het gesprek valt regelmatig het woord ‘samenwerking’. Een begrip dat iedere deelnemer anders interpreteert, zo blijkt. Brams: “De Jan van Eyck Academie werkt regelmatig samen met de andere beeldende kunstinstellingen in de stad. Dat overleg loopt goed, maar ik mis een verbindend element van bovenaf.” Lambrechts, even uit zijn slof schietend: “Maar for Christ’s sake, moet dat dan? De instellingen moeten toch zelf genoeg ballen hebben om met ideeën te komen.”
Lambrechts krijgt bijval van Wevers: “Beide partijen zijn voldoende in staat hun wensen scherp te articuleren. Om de verantwoordelijkheid af te schuiven op de gemeente, is me te gemakkelijk. Het is aan ons om ons te melden, en als we dat doen, wordt er zeker naar ons geluisterd.” Menu: “Van dit gezelschap werk ik het kortste in Maastricht, maar ik voel een soort koudwatervrees voor samenwerking. Er zijn volop mogelijkheden, maar er is sprake van immobiliteit bij de verschillende actoren. Ik hoop dat dat verandert.” Deprez: “Soms is het motto: gooi een aantal disciplines bij elkaar, dan lijkt het meteen heel wat. Zo werkt het natuurlijk niet. Samenwerking moet ontstaan uit sterkte, niet uit zwakte.” Menu: “En niet vanuit de vraag van het publiek, maar vanuit een artistieke visie.”
Visie is juist dat wat bij de gemeente ontbreekt, meent een deel van de Belgen aan tafel. Brams is daar het stelligst in, maar hij krijgt voorzichtig bijval van Deprez: “Ik twijfel altijd, maar ik denk toch dat deze stad te weinig cultureel DNA heeft. Wil je cultuur in de stad verankeren, dan moet dat verhaal vanaf nul worden opgebouwd en verkocht. Dat gebeurt nu niet, omdat de ambtenaren zelf niet weten welk verhaal ze willen vertellen.” Brams: “Ik maak me zorgen over de perceptie van Maastricht door het grote publiek. Er heerst hier een veiligheids- en een zuiverheidsobsessie. Is dat het beeld dat we willen oproepen? We hebben hier een enorme rijkdom aan culturele instituten, maar niemand die het weet.”
Het optimisme komt van theaterdirecteur Guido Wevers: “Maastricht is een geweldige stad op de breuklijn van allerlei culturen. Het kost veel energie om nieuwe initiatieven en samenwerkingsprojecten te ontwikkelen, maar wie doorbijt, wordt beloond.” Volgens ambtenaar Paul Lambrechts zou de gemeente haar eigen gedachtegang scherper kunnen formuleren. “Het gemeenschappelijk gevoel zou moeten zijn: wij gaan voor kwaliteit. En misschien moet je dan ook erkennen dat wij meer de stad zijn van kleine emoties dan van het grote gebaar.”
foto Mark Kuipers