De duif op de schoorsteen, elke ochtend bij het krieken van de dag. De niet aflatende haan achter gindse heuvel. De motorzaag, verderop in het landschap. Een graafmachine.
De sleutel van de schuur past niet meer, een raadsel, hij hangt aan hetzelfde ringetje als voorheen. Het gras is dor als stro, de zomer was heet, soms meer dan veertig graden. De druivelaars hebben het zwaar, op één na, die zet de andere mooi te kijk.
Ik breng ze water, zie dat een struik in de laurierhaag het heeft opgegeven, twee andere zijn ernaar onderweg. Ik graaf een kransvormig slootje voor ze, om het water vast te houden. De oleanders, in het lagere deel van de tuin waar je uitkijkt over het meer, blijven achter bij hun collega’s hogerop. Waarom? Een raadsel.
De jasmijnstruiken, ze hebben de opdracht mijn heerlijkheid visueel af te scheiden van het eigendom van de buren, zien er flets uit. Ik vraag of ze water willen, spreek ze bemoedigend toe, knijp de slang zo goed als dicht om een regenboogkleurige nevel neer te laten over de verschrompelde blaadjes – van de bloemen en hun euforische geur geen spoor, deze zomer.
Op het terras, de zon kan er genadeloos zijn, staat een parasol van stro. Ik ga even zitten, kijk naar het rimpelloze meer, de spiegel van de goden. De horizon is zeker twintig kilometer ver, tussen de heuvels zie ik Piegaro glinsteren, Citta della Pieve, en, dichterbij, Chiusi.
De graafmachine pauzeert, de motorzaag valt stil. Nu pas merk ik dat de schreeuwlelijke kinderen van de buren er niet zijn. Naar school, of naar hun grootouders, vermoedelijk. Ik gun ze veel huiswerk, een streng regime, een uurtje nablijven, corrigerende tikken, voor mijn part.
De enige die ik nog hoor is de duif, tot ook die zwijgt uit solidariteit. De stilte scherpt het gehoor, in de bosschages achter de olijfgaard vang ik vlagen op van vogelgeluiden. Ik denk aan de vogeljazz van saxofonist Ad Colen die ik tijdens de lange autorit hiernaartoe op repeat had staan.
Het is mijn eerste dag hier, ver weg van de naar betekenis hunkerende naslagsamenleving – was het Marente de Moor bij wie ik dat woord laatst hoorde? Ik app het secretariaat van het pantheon, bedankt dat ik hier mag zijn, in deze om zich heen grijpende stilte met al haar mysteries. En nee, ik voel geen aanvechting er ook maar eentje op te lossen.
WIDO SMEETS