G128 was in mijn kinderjaren een belangrijke code. In het stadje waar ik opgroeide was drie dagen per week de gemeentelijke bibliotheek open. Enkele gepensioneerde dames zaten achter houten bureaus, stempels en potloden in de aanslag om zorgvuldig onze leenpasjes in te vullen. G128 was mijn lidmaatschapsnummer, een magische toegangscode tot hele series Enid Blyton boeken en luistercassettes over de jonge heks Bibi Blocksberg.
“Bibliotheken zijn bij uitstek locaties waar mensen cultureel en maatschappelijk ontwaken en volwassen kunnen worden”, zei staatssecretaris Gunay Uslu (cultuur en media) vorige week toen ze bevestigde dat ze structureel meer geld in bibliotheken gaat steken. Ik voelde me bijna betrapt toen ik haar woorden las, zó treffend als ze waren, in mijn geval.
Hoeveel uren van mijn kinderleven bracht ik niet door in de gemeentelijke bibliotheek, snuffelend en speurend in de grote domeinen des levens. Zelfs in de muffe kelderruimte kwam ik graag – tot hier reikten de blikken van de dames niet. Noch die van andere bezoekers, de planken met boeken over maatschappij, politiek en wijsbegeerte waren niet zo populair. En al begreep ik weinig van de titels hier, een boek over de doodstraf in de Verenigde Staten was aanleiding voor het eerste artikel dat ik in mijn leven schreef. Over de publicatie ervan hoefde ik me geen zorgen te maken, een eigen krant had ik al opgericht. Die Ente, handgeschreven en -geïllustreerd, in de bescheiden oplage van drie.
Voor het volwassen worden, mijn studietijd, koos ik een ander land en een andere bibliotheek, een grotere. Mijn nieuwe bieb zat in een gebouw dat je met zijn enorme glazen gevel al welkom heet als je nog buiten staat: Centre Céramique in Maastricht. Eenmaal binnen vertraagde het vloerkleed op de trappen mijn gehaaste stappen, droegen zware houten tafels het gewicht van stapels studieboeken en kalmeerde een akoestische mix van gedempte kinderstemmen, klassieke muziek en het ritselen van papier mijn geest. Bij sluitingstijd hoefde ik alleen het binnenplein over te steken, aan de leestafel van het café tegenover klapte ik de laptop weer open.
De bieb werd mijn werkplek én woonkamer. In de studiepauzes bladerde ik in Opzij, Playboy of Frankfurter Allgemeine Zeitung. Ik luisterde naar cd’s die ik willekeurig uit de collectie viste, of speelde een kwartiertje piano in de muziekkamer. Zittend op de grond tussen de boekenrekken lazen mijn vriendje en ik gedichten van Rumi aan elkaar voor. Tijdens de Lange Nacht van de Cultuur in de foyer hoorde ik over een nieuw cultuurmagazine; ik zou er mijn eerste volwassen artikel publiceren.
Nu, vijftien jaar later, constateert de staatssecretaris dat “veel bibliotheken zijn gesloten, sommige bibliotheken hebben nog heel weinig ziel.” Hoe is het zover kunnen komen? Hoe zou het toch met mijn oude bieb zijn?
In de foyer van Centre Céramique wordt een expositie opgebouwd met foto’s uit de jaren vijftig en zestig. Geen bezoeker die niet blijft hangen aan tenminste één van de portretten. Op de weekagenda staan voorleesuurtjes in het Nederlands en Engels en een infomarkt over vrijwilligerswerk. De cursus ‘Oefenen met digitale zorg’ is volgeboekt.
Ik slenter door de afdelingen ‘Ontspanning’ (romans) en ‘Hoogspanning’ (thrillers) en word ingehaald door een groep kinderen. Voorop loopt hun meester, hij gidst ze naar de jeugdafdeling. “Iedereen mag een boek uitzoeken”. De kids zwermen uit als bijen op zoek naar nectar.
Voor het eerst sinds maanden kan ik me vinden in de woorden van een politicus. Elk kind heeft recht op zijn eigen G128.