Door de overheid ingerichte ‘creatieve broedplaatsen’ leiden tot culturele getto’s, meent Robert Thiemann van designblad Frame. “Het wezen van de creatieve geest is dat hij gaat waar een ander niet gaat.”

Voor de ontwerper blijft het sappelen

Voor een blad dat wereldwijd de toon zet op het gebied van interieurontwerp, zit de redactie van Frame er ietwat bekrompen bij. Op de begane grond van een jaren zeventig pand aan de Amsterdamse Lijnbaansgracht zijn enkele tussenmuren doorgetikt, waardoor vier winkelpanden kruip-door-sluip-door aan elkaar zijn gekoppeld.

“We zijn op zoek naar wat anders”, zegt hoofdredacteur Robert Thiemann, “maar we zitten hier relatief goedkoop. In Amsterdam is moeilijk iets te vinden dat geschikt én betaalbaar is.”
Tien jaar geleden richtte hij met Peter Huiberts designblad Frame op. Een ambitieus project: een Engelstalig blad dat wereldwijd moest aanslaan. De tijd was er rijp voor, vonden ze. Nederland was hot op het gebied van vormgeving, de economie was booming en ze waren wat uitgekeken op het wat suffe vakblad waar ze voor werkten.
De beginjaren waren niet gemakkelijk. Thiemann: “We leden ont-zet-ten-de verliezen. Als de uitgever niet zo in ons had geloofd waren we in no time over de kop gegaan.”
Tien jaar en een management buy out verder – het duo is inmiddels mede-eigenaar – is Frame een winstgevend blad met een betaalde oplage van 30.000.
Het zag er aanvankelijk helemaal niet naar uit dat Robert Thiemann (Maastricht, 1964) in de vormgeving zou belanden. Hij studeerde scheikundige technologie aan de TU Eindhoven, maar was er snel achter dat daar niet zijn hart lag. Een grillig carrièrepad leidde via baantjes in de pr en de reclamewereld tot de journalistiek. Daar leerde hij Peter Huiberts kennen, met wie hij in 1997 Frame begon, gericht op zakelijke interieurs. Thiemann: “Bij het inrichten van het semi-publieke domein, zoals ziekenhuizen, cafés, musea en bibliotheken heb je je te verhouden tot de omringende werkelijkheid.”
Heeft Frame een rol gespeeld in de internationale faam die Dutch Design heeft vergaard?
“We hebben een wereldberoemde Design Academy in Eindhoven, met studenten uit Turkije, China, Korea en Singapore. Velen van hen zijn via Frame in aanraking gekomen met Dutch Design. Het internationale succes van Nederlandse vormgevers komt vooral door hun conceptuele benadering: het is vormgeving die vooral over vormgeving gaat. De internationale doorbraak van Droog Design, met mensen als Hella Jongerius, Jurgen Beij en Richard Hutten, was doorslaggevend.
Buitenlandse vormgevers gaan anders te werk. Ze denken bij het ontwerpen van een stoel aan de gebruiker, de maker, de distributeur en de verkoper. Een Nederlander daarentegen gaat nadenken over de zitting, de poten, de leuning. Hoe noodzakelijk zijn die eigenlijk? Kan het ook anders?
Nederlanders bedrijven vaak ego-vormgeving: ze kijken wat ze van zichzelf in een ontwerp kwijt kunnen. Slimme en vakbekwame designers als Marcel Wanders hebben de reputatie van Dutch Design te gelde gemaakt door hun ontwerpen dienstbaarder te maken zonder het conceptuele uit het oog te verliezen.
Maar het beeld vertekent. In het buitenland denkt men dat al die Nederlandse ontwerpers financieel binnenlopen. Niets is minder waar. Op twee of drie na zitten ze allemaal te sappelen.”
Conceptuele vormgevers stellen zich steeds meer op als autonome kunstenaars. Ze presenteren zich in galeries en musea, hun limited editions zijn onbetaalbaar. Is dat een goede ontwikkeling?
“Deze trend is ontstaan sinds de nieuwe rijken uit niet-Westerse landen hun opwachting maakten. Qua prijs is hun niets te dol. Aan de andere kant is de gangbare brood-en-boter vormgeving aanbeland waar de modernisten honderd jaar geleden naar toe wilden: democratisch design. Iedereen kan tegenwoordig een stoel van Jesper Morrison kopen.”
“Interieurontwerpers daarentegen behoren tot een ondergewaardeerde beroepsgroep die belangrijk werk doet. Ze hebben jarenlang moeten opboksen tegen architecten, grafisch ontwerpers, meubelfabrikanten en productontwerpers. Die deden het interieur er wel even bij. Daarom hebben we met het NAi en Marres in Maastricht ‘The Great Indoors’ ingesteld, een prijs die het vak van interieurontwerpen naar een hoger niveau wil tillen.”
‘Nederlandse steden hebben designjeuk’, kopte een krant enkele jaren geleden. “Het is duidelijk dat iedereen design heeft omarmd. Het domein dat voorheen was voorbehouden aan kunst en cultuur, is uitgebreid. Design heeft een magneetwerking op het grote publiek. Een stad als Maastricht heeft designhotels, een designrestaurant, een designmuseum en een designbeurs. Daarmee kun je de boer op. Steden profileren zich als de plaats bij uitstek om je vrije tijd door te brengen. Interieurdesign speelt bij het verwezenlijken van die ambitie een hoofdrol.”
Volgens onderzoeken is design deels bepalend voor een al dan niet geslaagde creatieve industrie.
“Creatieve industrie is voor mij net zo’n vage term als kenniseconomie: velen maken er goede sier mee, bijna niemand weet wat het inhoudt. Bestuurders zitten in hun maag met oude en tochtige gebouwen en presenteren ze vervolgens als ideale plek voor de creatieve industrie. Het is een abc’tje: er is altijd wel een kunstenaar of vormgever te vinden die erin wil. Echte creatieven laten zich echter niet dwingen of in een hokje stoppen. Het wezen van de creatieve geest is dat hij gaat waar een ander niet gaat.
Het gevaar is dat de stad een tot in de puntjes ontworpen Gesamtkunstwerk wordt. Een vrijetijdspretpark dat nog functioneert ook. Maar een creatieve geest gruwt ervan als teveel is voorbestemd. Ik liep laatst met mijn ouders door Maastricht, ze wezen me op de drugsboten die er liggen, en dat die ‘gelukkig’ gaan verdwijnen. Ik snap het wel: zo’n drugsboot is moeilijk te verenigen met de nieuwe H&M honderd meter verderop. Maar een stad kan niet zonder rafelranden, gebieden die níet door gemeente en projectontwikkelaars zijn voorbestemd en gecultiveerd. Je moet uitkijken dat je met projecten als AINSI en de Timmerfabriek geen creatieve getto’s creëert.”

* Robert Thiemann: ”Design is democratischer dan ooit. Iedereen kan tegenwoordig een stoel van Jesper Morrison kopen.” foto Jasper Groen