De tragiek van Michael Jackson was dat hij niet zonder het zelfbevestigend effect van de camera’s kon. Er zijn ook artiesten, van Bob Dylan tot Youp van ’t Hek, die zich daar bewust verre van houden. “Neil Young hoeft niet op een rode loper naar het flitslicht te zwaaien om zich Neil Young te voelen.”

Michael Jackson: podiumbeest zonder podium

Wat weten zijn allergrootste fans uiteindelijk van Bob Dylan?
Zelfs wanneer ze al zijn cd’s hebben, alle ongeautoriseerde biografieën in de kast hebben staan, zijn eigen Chronicles hebben gelezen en de film van Martin Scorsese hebben gezien is het antwoord uiteindelijk: eigenlijk niet veel.

Natuurlijk, ze kennen zijn levensverhaal, de droge feiten, en ze hebben vermoedens van zijn drijfveren. Maar als het er op aankomt, krijgen ze grip op hem, want ook in Chronicles vertelde Dylan alleen wat Dylan wilde vertellen, en hoe. Iedereen weet wie Bob Dylan is, maar niemand weet wie Bob Dylan is. Hij is een mysterie, een zelfverkozen mysterie.
Tot op zekere hoogte geldt dat ook voor bijvoorbeeld Tom Waits, en voor Bruce Springsteen, en voor Neil Young. Het is niet dat ze nooit iets zeggen over hun werk, hun leven of de samenhang, maar duidelijk is dit: ze laten alleen zien wat ze willen laten zien. Ze zijn het ultieme contrast met Michael Jackson, uitgewoond als die was door het hijgerigst en meest hysterische segment van de massamedia. Van Michael Jackson begrepen we niks, maar wisten we alles. En wat er al mysterieus aan hem was, dat leek bepaald geen zelfverkozen mysterie, maar louter onbegrip. Tegelijk was hij niet alleen een slachtoffer, verre van zelfs. Hij had diezelfde paparazzi en showbizzrubriekjes nodig om virtueel te blijven wat hij was: een superster.
Optreden deed hij al lang niet meer, zijn laatste plaat dateerde van 2001, dus wat resteert de hitartiest zonder hits en het podiumbeest zonder podium dan nog: levend blijven als bron van nieuws. Zo werkt dat, vraag in Nederland maar aan Gordon of Gerard Joling of Xander de Buisonjé – probeer anders hun laatste hits maar eens te noemen. Het grote nadeel is dat er geen weg terug is: eenmaal in de wereld van De Bladen blijf je in De Bladen, ook op momenten dat je daar niet op zit te wachten. Van de grote sterren in Nederland is Youp van ’t Hek degene die de consequentie daarvan al jaren hardop uitdraagt: weet ze niet te vinden als je ze nodig hebt, want doe je dat wel, dan ontvalt het recht je er over te beklagen wanneer ze over je schrijven als je dat niét nodig vindt.
Youp van het ’t Hek lijkt wel een beetje op Springsteen, Waits, Young en Dylan: ook over hem weten we nadrukkelijk alleen wat we van hem zelf over hem mogen weten. Natuurlijk, we kennen zijn vrouw en weten hoe zijn zoon heet, uit zijn voorstellingen, maar verder ligt zijn leven niet op straat. Dat heeft voor hem zelf evidente voordelen, maar voor ons – zijn publiek – ook: onze kijk op zijn werk wordt niet vertroebeld door allerlei weetjes en opvattingen over de maker.
Van het ’t Hek heeft nog iets anders gemeen met Springsteen, Waits, Young en Dylan: hij draait al tientallen jaren mee aan de top. En dat heeft heel veel met elkaar te maken.
Je zag het aan de hardrockbands van de jaren tachtig, je zag het aan de nu metalbands van de jaren negentig: de aandacht die ze wilden – de volle spotlights op hun gezicht, op het podium, maar ook daarbuiten – vrat hen in een recordtempo leeg. Fred Durst van Limp Bizkit gleed in een paar jaar af van de grootste alternatieve rockster ter wereld naar een soort Amerikaanse Regilio Tuur: aanwezig op alle feestjes, altijd in het gezelschap van de belangrijkste mensen, maar juist daardoor niet relevant, maar sneu. De sneuheid van de overambitie: wie te graag wil, wie dit alles te zichtbaar nodig heeft, die wordt altijd zielig.

Dat was juist een van de vele tragieken van Michael Jackson: dat hij het zelfbevestigend effect van de camera’s nog steeds nodig had. Natuurlijk, iedere artiest wil aandacht, daarom is hij artiest. Maar degenen die overleven op lange termijn zijn opvallend vaak de artiesten voor wie die behoefte aan aandacht grotendeels gestild wordt door het applaus van hun eigen publiek. Neil Young hoeft niet op een rode loper naar het flitslicht te zwaaien om zich Neil Young te voelen.
Wie dat van de nieuwe supersterren het beste doorheeft, is Sascha Cohen. Hij is de meest relevante komiek van het afgelopen decennium, en hij is er perfect in geslaagd ons alleen kennis te laten maken met het deel van zichzelf dat hij wil tonen: zijn karakters. Ali G, Borat en Brüno kennen we allemaal, van Cohen weten we helemaal niets. Het vereist een ijzeren discipline: hij verschijnt alleen wanneer hij iets te verkopen heeft, en dan ook alleen maar als zijn personage. Cohen geeft geen interviews, Borat geeft interviews. Duizenden keren zal hem gevraagd zijn een uitzondering te maken, hij zal de meest egostrelende verzoeken hebben ontvangen te vertellen over zichzelf, van de Rolling Stone tot Ivo Niehe en alles daartussen. Maar hij doet het niet. Hij gebruikt de media als een vehikel om te promoten wat hij wil promoten en meer niet. En daarna gebruikt hij diezelfde discipline om nergens op te duiken tot hij waar iets te promoten heeft. Hij creëert zijn eigen schaarste, en daarmee op termijn weer zijn eigen vraag. Hij is het tegendeel van Paris Hilton, van Amy Winehouse en van Britney Spears: hij heeft de touwtjes in handen, hij gebruikt de gebruikers.
De kijkers van RTL Boulevard en Shownieuws heeft hij daardoor weinig te bieden. Maar zijn eigen carrière daardoor het meest.