De schrijver Willem van Toorn heeft een oeuvre om u tegen te zeggen – poëzie, literatuur, essayistiek én een hele rij vertaalde literatuur, van Isherwood en Updike tot Kafka en Pavese. Maar Van Toorn is ook een belangrijke stem geworden in het gesprek over hoe wij Nederlanders ons land inrichten. In Het Grote Landschapsboek brengt hij nu al zijn stukken daarover bij elkaar. “Zie Nederland als een bewoond park.”
Willem van Toorn woont in Amsterdam. Hij heeft ook een huis in Frankrijk, in de Berry. “Prachtig oud land”, zegt hij, “een gebied met 5000 kilometer onverhard boerenpad. Je loopt de deur uit en de bevers steken de weg over.” Nu zijn er veel hele en halve expats die op het terras van hun Franse buitenhuis graag een potje mogen kankeren over de canaux, canards, canaille in hun vaderland, waar het zo langzamerhand erg druk begint te worden en waar nieuwe infrastructuur, nieuwe woonwijken en nieuwe bedrijfsterreinen het land volledig dreigen te overwoekeren. Nee, dan vroeger, zeggen zij bij hun vierde glas, toen je langs het tuinpad van je vader de hoge bomen nog zag staan, de boerenkinderen in de klas, een kar die ratelt op de keien…. Enzovoorts.
Het Grote Landschapsboek van Willem van Toorn lijkt op het eerste gezicht in die geest geschreven, maar schijn bedriegt. Niet dat hij niet moppert, integendeel: Van Toorn klaagt in aanstekelijke termen over de lelijkheid van leegstaande bedrijventerreinen langs de snelwegen, de nonsens van Bommelsteinachtige nieuwe landgoederen en kastelen, de onthutsende uniformering van stads‑en dorpscentra door de ‘hunnenscharen’ van de Hema, het Kruidvat en Blokker. Hij richt zijn pijlen ook op de evangelisten van de nieuwe natuur, scheppers van “bruine semimoerassen waar verdwaald ogende langharige runderen je zwaarmoedig opwachten.”
Het probleem is niet de natuur, maar het landschap, schrijft Van Toorn, “of eigenlijk het zwijgen daarover, de diepe stilte die er in Nederland heerst, ook en vooral in het politieke debat, als het gaat om het beheer van een onvervangbaar collectief bezit.”
Maar wat is dan zijn Nederland, zijn landschap?
In zijn Grote Landschapsboek citeert hij de oude Jac. P. Thijsse, uit het voorwoord van diens Waar wij wonen uit 1937: “Wij zullen dan zien, dat eigenlijk heel Nederland een merkwaardig complex van natuur en cultuur is te noemen en wanneer we beseffen, hoeveel vreugde er aan dit rijke ‘bezit’ valt te beleven, komt dan niet vanzelf de behoefte, de handen ineen te slaan om iedere onnodige schennis ervan te voorkomen en het ook voor de toekomst te behouden?” Gemopper dus, misschien, maar vooral ook een oproep de handen ineen te slaan en dat complex van natuur en cultuur op een pragmatische 21ste-eeuwse manier te bezien. Het interessante is dat de stem van Willem van Toorn wordt gehoord, in kringen van beschermers, maar ook in de ministeries en bij Rijkswaterstaat.
Waar komt uw betrokkenheid bij het landschap eigenlijk vandaan?
“Het verbaast me regelmatig hoe dat zo op mijn weg gekomen is, maar het zit wel ergens in mijn eigen geschiedenis. Ik ben opgegroeid in Amsterdam-west, Hoofddorplein, Overtoom, Postjesweg, een buurt die ik deel met schrijvers als Bernlef en Schippers en Fens. Maar mijn hele familie komt uit de Betuwe, en dat was altijd het referentiepunt. Mijn grootouders hadden daar een prachtige oude kwekerij, waar wij de zomers doorbrachten. Er zaten vissers in de familie, die nog op zalm visten op de Waal en in de Rijn. Dat was een heel andere wereld. Ik heb mij altijd verwant gevoeld met Cesare Pavese, die schrijft over ‘de jongen die in de zomer komt’, op het platteland, uit de stad. Aan de horizon zat altijd die Betuwe.”
Het activisme kwam later?
“In 1995 had je die bijna-overstromingen in het rivierengebied, en daarna speelde opeens de dijkverzwaring in de Betuwe. Mijn vriend de schilder Willem den Ouden maakte zich daar woedend over; die heeft toen een groep mensen verzameld, schilders, fotografen, muzikanten, en toen zijn we ons daar echt mee gaan bemoeien. Dat bleek een invloed te hebben die wij nooit hadden kunnen voorzien. Daar is mijn boek De rivier uit gekomen. Dat is ook een soort zelfonderzoek, van ‘Wat kan mij dat landschap nou eigenlijk schelen?’’’
Dat was een rumoerige tijd. Er zijn zelfs schoten gelost.
“Het was een fantastische tijd. Je hebt in dit vrolijke land heel vaak het gevoel dat die politiek van een volstrekte gietijzeren immobiliteit is, waar niet ín te komen is. Dat bleek niet zo te zijn. Door al dat gedram en door alle alternatieven die waren aangedragen werd een commissie samengesteld, de commissie Boertien. Die gaf ons in alle opzichten gelijk. Toen zijn ze het ook anders gaan doen. Het bureau dat die nieuwe dijkverbeteringen ging uitvoeren, heeft mij gevraagd of ik een artikel over de betekenis van het cultuurlandschap wilde schrijven. Dus toen was ik ingekapseld!”
Dat was dus ook een herontdekking van de directe democratie?
“Precies. Dat gevoel heb ik er heel sterk aan overgehouden. De hoofdingenieur van Rijkswaterstaat, die verantwoordelijk was voor het gebied, zei een keer woedend tegen Den Ouden en mij: ‘Heren, wat is er nou zo mooi aan dat landschap?!’ Toen dacht ik: ‘Verdomd, die man doet gewoon zijn werk, die heeft geen idee wat-ie allemaal oprooit.’ Maar even star als de technische mensen van Rijkswaterstaat waren die natuurbouwers. Het cultuurlandschap was geen onderwerp. Niemand had het er over. Je had ‘verstedelijking’ en ‘industrialisatie’, en je had ‘natuur’, die was mooi en goed en die moest daar tegenover staan. D’r was een club die een natuurgebied wilde maken op één van de allermooiste punten van de Waal, richting Zaltbommel, bij Neerijnen. Er staat daar een heel mooi kasteeltje, met een oud kasteelbos, dat gaat over de dijk de uiterwaarden in. Een droom van een plek! Ze wilden die uiterwaarden uitgraven – gewoon omdat de aannemer het zand kon gebruiken, zo cynisch is het – en dan gingen ze daar ‘Donauoevers’ maken. Donauoevers!”
Is de Donau dan beter dan de Waal?
“Precies! Onzin! Een van de mensen van Het Gelders Landschap riep: ‘Alsof een weiland met koeien zo mooi is!’ Toen zei ik: ‘Ja, dat vind ik eigenlijk erg mooi. Dat schilderen we al van de late zestiende eeuw af.”
Is dat zo? Die schilderijen zijn niet ‘naar het leven’ gemaakt, die koeien van Cuyp, die stonden daar niet echt.
“Misschien, maar de essentie van die schilderachtige traditie is toch dat die schilders het cultuurlandschap afbeeldden, het mensenlandschap. Niet de natuur.”
U zegt dat er geen visie is, in Nederland, op wat dat landschap eigenlijk ís. Wat is uw visie?
“Zie Nederland als een bewoond park. Denk over de inrichting van het soort parkachtig landschap dat je in Nederland kunt maken. Ik denk dat de overheid één keer heel streng moet zijn, en vervolgens gul: als wij de grenzen bepalen, dan willen we de rijkdom aan ideeën ook wel zien.”
Een soort ‘hoofdstructuur voor het cultuurlandschap’?
“Zoiets. Laten wij ons hoeden voor de ideologen. Ik denk dat al die natuurbehoeders even moeten ophouden; niet weer wetlands, niet weer Schotse runderen, al die arme ruigharige koetjes, wat een onzin. En ik ben natuurlijk niet origineel in een pleidooi voor écht stedelijker en interessanter bouwen, in plaats van al die vinexjes en wijkjes met iedereen een tuintje.’
Maar Nederland is toch echt één van de dichtstbevolkte landen ter wereld. Die mensen moeten ergens heen?
“Ik denk dat je bij alles wat je in dat schaars beschikbare landschap doet de aloude vraag moet stellen: ‘Willen wij dit allemaal? Wie wordt er beter van?’ En, heel wezenlijk: ‘Wat betekent dat landschap voor mensen die er in wonen?’ Ik heb voor de radio reportages gemaakt over Wieringen en het Wieringer Randmeer, een plan van de Wieringers zelf. Die wilden dat onbruikbare watertje langs Wieringen wat uitgraven zodat daar wat werfjes konden komen, een beetje bedrijvigheid, en een doorvaartroute naar het IJsselmeer. Dat plan is vervolgens gepikt door de grootste projectontwikkelaarscombinatie van Nederland, samen met de provincie. Die gingen daar opeens een heel meer uitgraven en er vijf-en-twintig-honderd van die witte villa’s bouwen. Daar moesten veertig boeren voor weg, van de beste grond van Nederland, die mensen daar waren woedend! Als ik de taal van die projectontwikkelaar hoor, dan heb ik de neiging een hamer te pakken, dat is te schokkend voor woorden. Dat soort projecten wordt helemaal niet ontwikkeld uit een visie op hoe we dat landschap de komende eeuw gaan gebruiken. Dat is gewoon kort, snel geld.”
“Ik zie er ook best de schaduwkanten van, hoor. Onder druk van de internationalisering zie je dat mensen in hun schulpje kruipen, terug naar de regio. Dat is een kitschgevoel, waar ik het ook heel benauwd van krijg. Maar wat wij nú doen, in feite alles op de markt brengen, en volledig ontkennen dat dat landschap van alle mensen is, dat vind ik een hele gevaarlijke ontwikkeling.”
Willem van Toorn, Het grote landschapsboek. Met foto’s van Theo Baart. 2011, Querido’s uitgeverij, 234 p.