WIDO SMEETS haalt herinneringen op aan Frohburg, het meesterwerk van de eergisteren overleden Guntram Vesper (1941-2020).
Voor mijn eerste kennismaking met het werk van de donderdag overleden Duitse schrijver Guntram Vesper moet ik terug naar de zomer van 2017. Een paar maanden eerder had ik in de onder een viaduct van de S-Bahn gehuisveste boekhandel Bücherbogen in Berlijn een boek gekocht van Vesper, van wie ik nog nooit had gehoord. Frohburg was de titel, naar een Saksisch dorp waar de schrijver was opgegroeid en dat hij in zijn hart had meegenomen nadat hij er in 1957, op de vlucht voor het boeren- en arbeiderscommunisme van de DDR, was vertrokken. Ik verheugde mij op een schaduwrijke vakantie met slechts één boek in de koffer. Met het meer dan duizend pagina’s tellende Frohburg zat ik op rozen.
Een andere reden van de aanschaf dan het vooruitzicht van een zomer met één boek staat me niet voor de geest. Misschien, bedenk ik achteraf, was het ook het genre. Ik was in die tijd geïnteresseerd in wat in Duitsland Heimatliteratur heet. Een jaar eerder had ik in dezelfde boekhandel Mittelreich gekocht van Josef Bierbichler, nog zo’n onvertaald gebleven juweeltje in hetzelfde genre.
Ik heb het gelezen, Frohburg, dat wil zeggen tot bladzijde 571, dat is de plek waar het leeslint zich sindsdien heeft genesteld. De vakantie was voorbij, mijn tijd werd, zoals dat gaat, opgeslokt door andere zaken. Sindsdien staat het boek pontificaal op mijn schrijftafel, naast een handvol andere boeken met een eveneens onvoltooide leesgeschiedenis.
Desalniettemin was het lezen van (de eerste helft van) Frohburg een onvervalste sensatie. Ook omdat ik, wanneer ik een Duits- of Engelstalig boek in handen heb, vaak hardop lees, om het beter te begrijpen. En, niet in het minst, omdat Duits zo’n innemende en welluidende taal is.
Wat ik juist aan dit boek zo goed vond? De thematiek, de Heimatlosigkeit in een door de geschiedenis in tweeën gespleten land? Zeker. De weemoedige beschrijvingen van het platteland, inclusief de angsten en de donkerte ervan, en de nauwgezette topografie van het dorpse bestaan? Nou en of. Maar bovenal was het de taal die me betoverde – ja, het is altijd de taal die een boek boven andere boeken uittilt.
Een goede zin moet zinderen, zegt Tommy Wieringa, en dat is bij Vesper het geval. Om een boek te laten zinderen, om een koortsige sfeer te tekenen, verwachtingsvol en onheilspellend tegelijk, moet de taal kraakhelder zijn. Vespers taal brengt schrijven terug tot de essentie: waarnemen en benoemen. Op zoek naar zijn thuis, zijn herkomst, in wezen zijn uit het zicht verdwenen jeugd, schrijft hij zinnen waarin je kunt wonen.
‘Op zoek naar zijn thuis, zijn herkomst, in wezen zijn uit het zicht verdwenen jeugd, schrijft hij zinnen waarin je kunt wonen.’
Om duidelijk te maken wat ik bedoel, hier komt zo’n zin waar vorm en inhoud onontkoombaar samenvloeien: ‘Wen man seit dem fünften Lebensjahr kennt, den kann man kritisch sehen, sagte Vater manchmal, man kann mit ihm diskutieren bis zum Exzeß, zum Krach, aber das Tischtuch kann man nicht zerschneiden.’ Nee, ik ga deze zin niet vertalen, dat is me te heikel.
Guntram Vesper, die uiterlijk veel weghad van zijn generatiegenoot W.G. Sebald, was ook, misschien wel vooral, dichter. Zijn naar verluidt rauwe, ongemakkelijke gedichten ken ik niet, ik geloof de critici op hun woord wanneer ze schrijven dat zijn oeuvre, óók zijn poëzie, samenkomt in Frohburg. Het in 2016 verschenen boek katapulteerde de toen 75-jarige Vesper in één keer naar het centrum van de literaire markt – waar hij trouwens niets van moest hebben.
Vespers opzienbarende comeback, zo lees ik in de Süddeutsche Zeitung, is ook te danken aan uitgever Klaus Schöffling, die zorgde voor de bepaald risicovolle publicatie van Frohburg, en vervolgens van het eerdere werk van Vesper, zowel proza als poëzie. Geen literatuur zonder bekwame en toegewijde goed onderlegde uitgevers. Eveneens uit de Süddeutsche Zeitung ontleen ik de slotregels van Vespers gedicht Was geschieht:
Zu den Zugvögeln sag ich ja
Sonnenaufgänge
versäume ich,
der Weg läuft westwärts.
Feinde gibt es dort keine.
Leider
auch keine Freunde.
WIDO SMEETS