Bijna Pinkpop, voor de 38ste keer om precies te zijn. Popjournalist Leon Verdonschot – hij liet de afgelopen vijftien jaar slechts één keer verstek gaan – en zijn vijf redenen waarom hij zo van Pinkpop houdt.
Waarom ik van Pinkpop hou
Lowlands is mooier.
Sziget excentrieker.
Lowlands is afwisselender.
Groezrock intiemer.
Lowlands is vernieuwender.
Werchter heeft grotere namen. Dit jaar. Vorig jaar. Altijd.
Maar dan nog steeds.
Fields of Rocks komen, Dynamo Open Airs gaan, maar Pinkpop blijft altijd bestaan.
Waarom toch?
Omdat ik alleen voor mezelf kan spreken, mijn vijf eigen Pinkpopredenen.
1. De muziek.
Uiteraard.
Pearl Jam in 1992. Vijf dolle honden. Eddie Vedder in een Tivoli-shirt, zijn band gretig, vastberaden dat veld om te ploegen. En dat veld ging om. Nooit kwam er zoveel stoom van die menigte. Meerdere Pinkpopartiesten sprongen het publiek in, maar niemand sprong zoals Eddie Vedder. Van de camerakraan, spartelend een zee van uitgestrekte handen in. Acht jaar later kwamen ze terug, en ze deden wat ze het beste konden doen: niet op herhaling gaan. Dertigers inmiddels, speelden ze met minder energie, maar meer concentratie. Alive sloegen ze over en ze sloten niet af met Rockin’ in the free world. Pearl Jam was de nostalgie voor.
En natuurlijk Rage Against the Machine, tot drie keer toe. Een aardbeving, letterlijk. Zack de la Rocha op het eind van Freedom, op de grond, het schuim op zijn lippen, de woorden niet meer zingend, maar spugend in zijn microfoon. ’s Avonds, thuis, de videoband meteen teruggespoeld, zag ik pas het detail: zijn ogen draaiden weg. Een ziedend hoofd met twee witte bollen erin. Onvergetelijk.
Net als die andere triomftochten. Lenny Kravitz’ hippiefeestje. Luka Bloom die het podium op fietste en een veld stil kreeg met zijn stem en snaren. Tool, dat eerst de tent en jaren later het veld de mond snoerde.
En de dieptepunten. De bijna-zelfmoord van zanger Bob Forrest van Thelonious Monster. De aftocht van beroepsverslaafde Shane MacGowan. Een ei van een popfundamentalistische puber voor Anouk.
En natuurlijk het moment dat Jan Smeets als een dieptepunt beschouwt, maar wat was het spannend: The Cult die weigerden op te houden met spelen. Aan de zijkant stond andermaal een ziedend hoofd. Met een witte baard.
2. Kamperen
De charme van de Pinkpopcamping is waarschijnlijk het best te vergelijken met die van een ontgroening: goed beschouwd is het afzien, maar het plezier zit hem in het delen van de ontberingen. Op de Pinkpopcamping heb ik ooit een volledige nacht niet kunnen slapen omdat een tent verderop iemand uren lang een weerwolf nadeed. ’s Ochtends mijn tanden poetsen onder dezelfde kraan waaronder mijn buurman op dat moment de pasta uit zijn pan schraapt – het was allemaal van een rauwe romantiek. Of misschien ook niet, maar heb ik dat er van gemaakt. En op maandag, als de dagjesmensen komen, frisgewassen, de kleren en het schoeisel nog stofvrij, dan lijkt hun komst even een invasie van opportunisten. Dan voelt snuiten in een witte zakdoek die vervolgens pikzwart is, heel even als het toppunt van festival.
3. Pinkpop is ouderwets
Bij ieder beetje festival krijg je tegenwoordig voedsel. Dus geen vreten, nee: voedsel. Gezond, lekker, smaakvol opgediend, vers bereid. Voor je ogen geperste sappen, smoothies, salades, vers fruit, een uitgebreide vegetarische keuze, de beste pannenkoeken. Het aanbod van een gemiddelde stad anno 2007.
Vergeleken daarmee is Pinkpop in culinair opzicht een uit de hand gelopen dorpsbraderie. Pinkpop blinkt uit in kermisvoer, in kindermenu’s voor volwassenen. Toen ik daar Jan Smeets tijdens een interview op aansprak, koos hij niet voor de verdediging, maar voor de aanval. Op wat hij als yuppenvoer beschouwde. Al die jonge koopkrachtigen die op festivals met stokjes moeilijk zaten te doen om hun sushi naar binnen te werken: kennelijk wilden ze vooral indruk op elkaar maken. “Dat vind ik een rare vorm van aanstellerij. Een soort exhibitionisme, al die dure fruitsalades.” De gemiddelde festivalbezoeker wil een frietje, punt uit. “En met een aardappel is niks mis.”
Het was alsof ik de Jan Marijnissen van vijftien jaar geleden hoorde praten, of de Joop den Uyl van dertig jaar geleden. Leve de gewone man, met zijn gewone smaak, voor wie op een festival het consumeren van voedsel gelijk staat aan het leggen van een bodem voor bier, bier en nog meer bier.
Zelfde verhaal voor het gebrek aan theater op Pinkpop. Er staat een tent op dat terrein, maar ook daarin spelen bands. Comedians, schrijvers, theatergroepen, hiphoppers: zelfs op Paaspop zijn ze welkom, maar Pinkpop is de no go area voor al wat geen gitaar heeft en niet rockt.
Is dat erg?
Allerminst!
Het maakt van Pinkpop een baken van zekerheid en overzichtelijkheid, al 38 jaar lang. De hele wereld verandert, Pinkpop blijft Pinkpop.
Overslaan is geen optie, weet ik inmiddels. Een paar jaar geleden ging het mis met Pinkpop. Op maandag waren er maar 20.000 mensen op het festival. Ook de trouw van de festivalganger heeft zijn grenzen, ontdekte Jan Smeets: er moeten grote en aansprekend namen onder dat vertrouwde logo staan, anders komt alleen de harde kern – en daar vul je geen weide mee.
Ik was er ook niet, want vond het programma ronduit beroerd.
Alle mensen die er wel waren, waren het over een ding eens: wat was het leuk zonder ons, de thuisblijvers! Gezellig, een geweldige sfeer, met gelijkgezinden tezamen op een ruime weide. Ze overdreven vast, hadden dit met zijn allen afgesproken, maar ik nam me voor: niet meer niet naar Pinkpop. Al staat Hilbrand Nawijn er te zingen.
4. Pinkpop is Limburgs
Bewijzen kan ik het niet, maar ik ben ervan overtuigd dat een van de redenen dat Lowlands lekkerder lijkt te liggen bij popjournalisten het simpele feit is dat Lowlands zich niet zo ver weg afspeelt. Van Amsterdam, wel te verstaan. Terwijl Pinkpop, dat is niet in Landgraaf, dat is “helemaal in Landgraaf”.
Veel popjournalisten houden niet van reizen. Ze hebben vaak niet eens een rijbewijs. Daarom staan er veel meer recensies van concerten in Paradiso dan van concerten in 013 in landelijke kranten. Geen Nederlander zo provinciaal als de Amsterdammer.
Over Pinkpop hebben de afgelopen jaren vele geruchten de ronde gedaan, maar die over een verplaatsing naar het Goffertpark in Nijmegen was wel een van de gruwelijkste – dat vond Jan Smeets zelf vast ook. Als oud-inwoner van Geleen is het uiteraard een eeuwig doorbloedende open wond dat Geleen het festival ooit kwijtraakte – nota bene voor een ‘subtropisch zwemparadijs’ – maar ik ben trots dat we het in ieder geval hebben gehad. Niet dat ik ooit binnen ben geweest, maar buiten het hek luisteren naar Marillion en samen met mijn opa kijken naar die even merkwaardige als spannende rouwstoet van pikzwarte Curefans, dat was een waardig alternatief.
En dat ieder jaar een Limburgse band via de Nu of Nooit-route op zaterdag mag spelen en dus Limburgse grootheden als Mo’ Jones en Right Direction op Pinkpop hebben gestaan: ik vind het een mooi gebaar. Daardoor slaat het niet door naar een Limbofestival (dat After Forever, Rowwen Hèze en De Heideroosjes er hebben gestaan, hebben ze niet aan hun afkomst maar aan zichzelf te danken), maar is het wel nadrukkelijk een Limburgs festival.
5. Jan Smeets
Het schijnt dat sommige mensen in Delft, waar concertreus Mojo huist, geregeld stapelgek worden van Jan Smeets. Die bemoeit zich namelijk met alles, heeft overal verstand van, en is nog maar net gewend aan de fax, terwijl de hele wereld inmiddels mailt. Bij wijze van spreken dan. Maar ook niet helemaal.
Zonder Jan Smeets geen Pinkpop, maar zonder Pinkpop eigenlijk ook geen Jan Smeets. En ook dat is niet van nu; een beetje organisatieadviseur zou zich kunnen uitleven op het introduceren van het begrip ‘delegeren’ op de burelen van Buro Pinkpop in Geleen – als hij ooit binnen zou mogen. Maar ik vind het hoogst charmant, en meer dan dat. Ik vind het zelfs ontroerend. Omdat je, wanneer je de ijdelheid wegsnijdt, iets cruciaals overhoudt: betrokkenheid. Pinkpop gaat Jan Smeets aan het hart – letterlijk.
Geen mens die daar aan twijfelt. Dus mag hij elk jaar zelf op het eind van de avond het podium beklimmen om ons allen welterusten te wensen, te manen voorzichtig te zijn en ons warm te kleden – het is een gevaarlijke wereld daarbuiten. Maar vader Smeets waakt.