De bezuinigingen op kunst en cultuur laten zich ook voelen op kunstacademies, leidt EDO DIJKSTERHUIS af uit een gesprek met betrokkenen, maar vooral indirect. Er is een nieuw soort student ontstaan, het kunstenaarschap wordt anders gedefinieerd en er is kritische aandacht voor ondernemerschap. “Ze krijgen een hoofdstukje Marx te lezen, en geen lesjes over btw en de Kamer van Koophandel.”
Draconisch waren de bezuinigingen die het kabinet Rutte I zeven jaar geleden doorvoerde op kunst en cultuur. Ruim 200 miljoen moest de sector inleveren, en dat bleef niet zonder gevolgen. Gezelschappen hieven zichzelf op, instellingen gingen dicht en kunstenaars lieten zich omscholen. Zij die stug doorgingen met het beoefenen van hun vak deden dat voor steeds minder geld.
Maar hoe hebben de kunstopleidingen, kraamkamers van de sector, de periode na de bezuinigingen doorstaan? We praten erover met Leen Bedaux van de AKV|St. Joost in Breda en Den Bosch, Erik de Jong van de Maastricht Academy of Fine Arts and Design en Erwin Goegebeur van de PXL-MAD School of Arts in Hasselt.
Welk direct effect heeft u gevoeld van de bezuinigingen?
Leen Bedaux: “Wij kregen een verplichte reductie van vijftien procent in het studentenbestand opgelegd. Dat ging alleen de beeldende kunst aan, niet vormgeving. De deeltijdopleiding werd gesloten waardoor de voltijdsopleiding in zijn geheel kon blijven bestaan.”
Erik de Jong: “Ik denk dat het meest opvallende gevolg van die bezuinigingen is dat het rendementsdenken echt heel hard werd. Vooral vanuit het College van Bestuur werd dat flink aangezet en daar word je ook op afgerekend.”
In Vlaanderen is de nood minder hoog, zegt Erwin Goegebeur: “Ik zit nu vier jaar in mijn huidige positie. In die tijd heb ik niet veel gemerkt van bezuinigingen. Ja, de financiering gaat niet vooruit, maar er wordt ook niet op beknibbeld.”
Hoe heeft het onderwijs zich de laatste jaren ontwikkeld?
Bedaux: “Toen ik hier vijf jaar geleden begon, was er gelukkig geld beschikbaar om het onderwijs te vernieuwen. Daarbij werd ook gekeken naar het eigen, onderscheidende profiel. Vergeleken met de Randstad, waar de traditionele kunst directe aansluiting heeft met galeries en kunstenaarsinitiatieven, moet je hier zelf een pad zoeken. Er is een curriculum gemaakt waarin we ondernemerschap hebben proberen te definiëren. We hebben stages geïntroduceerd en een praktijkgericht onderzoek. Er is iets minder nadruk komen te liggen op het kunstwerk en meer op het kunstenaarschap.”
De Jong: “Wij staan wat kritischer tegenover dat klaarstomen voor de arbeidsmarkt. Wij vinden dat kunstenaars zich vooral kritisch moeten verhouden tot de samenleving en dat is niet hetzelfde als de arbeidsmarkt of de markt. Dat is een cynische gedachte.”
Bedaux: “Maar dat is ook niet zoals het bij ons gebeurt. Onze studenten leren vanuit de theorie het ondernemerschap kennen. Wat is nou dat neoliberalisme en welke positie heb je daarbinnen als kunstenaar? Ze krijgen zelfs een hoofdstukje Marx te lezen en geen lesjes over btw en de Kamer van Koophandel.”
Goegebeur: “Al wat ik hoor is relevant. Je kunt niet wereldvreemd alleen in de kunsten opleiden. Er is ook een markt en een maatschappij. Maar studenten zijn na het afronden van hun academische bachelor/master-opleiding niet per se klaar voor het werkveld. Daarin onderscheiden zij zich van een professionele bachelor. Maar je kunt wel een kritische houding verwachten die hen helpt zich verder te ontwikkelen.“
Is de nieuwe generatie kunststudenten zich meer bewust van de arbeidsperspectieven?
De Jong: “Kunststudenten stellen zichzelf nu veel minder rigide de vraag: wil ik wel kunstenaar worden? Ze zijn meer hybride en denken over een plaats in de arbeidsmarkt die niet noodzakelijk de kunstmarkt is. We zetten in Maastricht al jaren met succes in op de veranderende positie van het kunstenaarschap.”
Bedaux: “Er zijn heel ambitieuze studenten die doelbewust andere vormen zoeken om de kunst een plek te geven. Dat brengt ons docenten, die over het algemeen in de traditionele hoek zitten, in een andere verhouding. De docent wordt meer begeleidend coach dan degene die het voorbeeld neerzet, de vakdocent. Voor de tweedejaars organiseren wij bijvoorbeeld een excursie. We laten een keer zien hoe dat werkt en de volgende keer moeten ze het zelf doen. Bij ons zijn afgelopen jaar ook voor het eerst studenten als collectief afgestudeerd. Dat was lastig met beoordelen en diploma’s toekennen. Het schuurde aan alle kanten van het onderwijs maar het was verrassend om te zien hoe studenten een rolverdeling vonden die echt anders is dan de traditionele.”
Goegebeur: “De kunstenaar van nu is multidisciplinair. Onze ateliers zijn daar ook op ingericht en zullen dat in de toekomst nog meer zijn. Multidisciplinair betekent ook werken in teamverband. Of je na je opleiding terechtkomt in een ontwerpbureau, je eigen bedrijfje opricht of als kunstenaar gaat werken, je zult moeten samenwerken. En natuurlijk sluipen de toverwoorden ‘ondernemingszin’ en ‘innovatie’ ons discours binnen. Maar wie niets onderneemt, komt nergens.”
Maar zijn studenten zich daar voldoende van bewust?
Goegebeur: “Niet altijd. Er komt veel op ze af: afleiding en opwinding. Vandaag de dag nog zoveel meer dan toen ik zelf studeerde. Je bent vooral bezig met het goed afleggen van je examens.”
De Jong: “En met het maken van keuzes. Ik denk dat we ze dat ook moeten leren. Hoe iemand van een opleiding komt en op welk deel van de maatschappij hij of zij aansluiting vindt, heeft te maken met keuzes. Anders wordt zo’n opleiding amusement. Je kunt je studie gebruiken om het kunstenaarschap opnieuw uit te vinden en te bepalen hoe het betekenis kan krijgen voor de omgeving waarbinnen je wilt gaan werken. Dat is idealistischer dan opleiden voor de galerie, softer misschien ook, maar juist voor kunstonderwijs is het belangrijk dat er een bepaalde radicaliteit in blijft zitten. Dat is inmiddels lastig geworden omdat kunstacademies ofwel hogescholen voor de kunsten zijn geworden of faculteiten van hogescholen waardoor je wordt gelijkgeschakeld met beroepsonderwijs en arbeidsmarkt. Dat maakt het moeilijk die academische discussie te voeren: waartoe leiden wij op? Bij iedere bezuiniging worden de mogelijkheden voor het kunstonderwijs om zich vanuit de kunst te ontwikkelen verder beperkt. Sterker nog: ze worden als verdacht gezien.”
De toon van het discours rond kunst is na 2011 inderdaad negatiever geworden. Kunstenaar werden weggezet als uitvreters en hobbyisten. Heeft dat weerslag gehad op bijvoorbeeld het aantal aanmeldingen en de sfeer binnen academies?
Bedaux: “In de eerste jaren wel. Maar je ziet een gelatenheid ontstaan en het veld groeit ook weer en kijkt vooruit. Dit jaar hebben we bij beeldende kunst meer studenten aangenomen dan in alle voorgaande jaren dat ik hier werk: veertig in Breda en dertig in Den Bosch.”
Goedgebeur: “Ik denk dat er wel degelijk effect is. In Vlaanderen worden vooral de technische opleidingen gepromoot omdat die de rode loper uitrollen naar duidelijk omschreven beroepen met direct economische opbrengst. Dat geldt minder voor de menswetenschappen, letteren en beeldende kunst. Maar een maatschappij waar geen ruimte is voor kunstenaars en ontwerpers is een soort dictatuur waar het niet goed toeven is.”
Maar vindt de maatschappij dat zelf ook? Moeten academies niet veel beter over het voetlicht brengen wat ze doen en wat het belang ervan is?
De Jong: “Dat vind ik een soort Pavlov-reactie. Dan ga je voortdurend legitimeren wat je doet om maar niet elitair gevonden te worden. Ik denk dat het een kwestie is van verkeerd of op het verkeerde moment geïnformeerd zijn. Vergeleken met Duitsland en België voeden we mensen in Nederland cultureel achterlijk op. Tekenen, CKV, handvaardigheid zijn allemaal wegbezuinigd en dat is net zo kwalijk als de bezuinigingen op het kunstonderwijs zelf. De gevoeligheid voor de waarde van kunst en cultuur wordt niet aangeleerd.”
Maar moeten academies zelf niet het publiek informeren over die waarde?
Goedgebeur: “Het zou niet moeten. Maar ik heb me wel eens afgevraagd of een deel van de problematiek niet zit in het feit dat de beleidsmakers op het hoogste niveau, de mensen die het geld toewijzen, meestal niet letteren of beeldende kunst hebben gestudeerd. Ze bezoeken concerten en tentoonstellingen beroepshalve – als het al gebeurt. Dat is geen verwijt, maar zij maken wel het beleid. Anderzijds moeten kunstenaars ook de hand in eigen boezem steken. Zij hebben doorgaans niet de ambitie om de wereld te veranderen via de politiek. Dat proberen ze via hun werk te doen. Maar dat is een moeilijke taal.”
Er wordt vaak gezegd dat er een overaanbod is aan kunstenaars. Zouden academies minder mensen moeten aannemen?
Bedaux: “We hebben al te maken met die verplichte korting van vijftien procent. Maar wat je ziet gebeuren is dat terwijl er een beperking is op beeldende kunst de vormgevingsstudies veel autonomer worden. Er ontstaat een verschuiving. We zitten nu ieder jaar te tellen. Wij mogen niet meer dan 221 beeldende kunststudenten hebben in Den Bosch en Breda samen. Dat getal is lastig want je hebt een bepaalde kritische massa nodig om docenten aan te trekken en divers onderwijs aan te bieden. Ik denk: laat het gewoon los en er ontstaat een natuurlijk evenwicht.”
Waar staat het beeldend kunstonderwijs over tien jaar?
Goegebeur: “Het is altijd een work in progress. Een curriculum is nooit perfect. Maar bepaalde basiscompetenties zijn van alle tijden en worden over tien jaar nog aangeboden. Die experimenteerdrang, die neiging tot innovatie maar ook technische vaardigheden. Daar komen er wel steeds meer bij: virtual reality, 3D-printing, interactiviteit.”
Bedaux: “Ik denk dat de maatschappij steeds meer aan onze lippen zal gaan hangen. Alles is technologisch geworden en wij zijn sterk mens gebleven.”
Goegebeur: “Natuurlijk, je ziet onder de jonge generatie mensen die vinyl draaien en hun eigen koffiebonen malen. Ze vragen aandacht voor het tactiele. Maar dat zal altijd een zich onderscheidende minderheid blijven. De mainstream staat in een zeer technologische maatschappij. Dat moeten we niet willen terugdraaien.”
Bedaux: “Dat ben ik met je eens. We moeten ook niet de slow cookers van de maatschappij zijn of worden. Maar wat meer dan ooit gaat opvallen is dat de maatschappij niet kan zijn zonder bezinning. En als dat ver wegdrijft, wordt een plek als een kunstacademie des te belangrijker.”
De Jong: “Ik denk dat over tien jaar samenwerking nog belangrijker is geworden. De mythe van de hyper-individualistische kunstenaar of ontwerper wordt ontmanteld. Daarnaast zal de vraag waartoe academies opleiden steeds losser komen te staan van een bepaalde techniek of technologie. Het hangt samen met wat je verstaat onder ‘maken’. Dat is een vrij rekbaar begrip. Ben je alleen maker als je met beide handen iets produceert en er je handtekening op zet? Of kan het ook zijn dat je uit een anoniemere positie iets in beweging zet wat ergens betekenis krijgt?”