Tot in het Leidse Naturalis zijn ze afgunstig op delen van de collectie van het Natuurhistorisch Museum. De fossielen uit het Krijt bijvoorbeeld. “Dat zie je nergens.”
Een imposante kastanjeboom torent hoog boven alles uit in de tuin van het Natuurhistorisch Museum. Wilhelmina van de Geijn vervoerde het jonge boompje ooit achter op haar fiets van een dokterspraktijk in Nuth naar de museumtuin in Maastricht. De praktijk was van dokter De Wever, grondlegger van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, Van de Geijn was conservator in het pand aan het De Bosquetplein dat onderdak bood aan hun collecties.
Wie verzamelt, die blijft. Dokter De Wever legde tussen 1890 en 1943 een uitgebreide collectie planten uit heel Zuid-Limburg aan. Door de uitvoerige documentatie geldt deze als een van de belangrijkste streekherbaria uit Nederland. We zouden het bijna vergeten, maar het Natuurhistorisch Museum is meer dan alleen Bèr, de mosasaurus die in 1998 werd ontdekt in de groeves van de Sint-Pietersberg en sindsdien de beroemdste Maastrichtenaar is na André Rieu.
Van de Geijn, paleontoloog en gepromoveerd op de vondsten van haaientanden bij de aanleg van het Julianakanaal, volgde in 1939 rector Cremers op, de eerste voorzitter van het Genootschap sinds 1910 en directeur van het museum twee jaar later. Onder zijn leiding werden belangrijke collecties verworven, ook zijn eigen vermaarde insectenverzameling stond hij af. Van de Geijn loodste het museum vervolgens door de oorlogsjaren. Meermaals brachten Duitse militairen een bezoek om interessante verzamelingen en vondsten op te halen en in eigen land ‘veilig te stellen’. Zo heeft de beroemde mierenverzameling van Wasman een uitstapje naar Berlijn gemaakt, maar is weer terug in Maastricht.
De collectie is gericht op de flora en fauna van Zuid-Limburg en aangrenzende delen van België en Duitsland, die geologisch afwijken van de rest van Nederland. Vooral de indrukwekkende collectie fossielen uit het Krijt (71 tot 65 miljoen jaar geleden) en het wetenschappelijk belang ervan, stemt Naturalis, het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit, in Leiden met regelmaat tot afgunst. “Wat je hier ziet, dat vind je nergens”, zegt Marian Baars, medewerker educatie van het museum. “Het oudste komt uit het Devoon tijdperk en dan hebben we het over zo’n 400 miljoen jaar geleden. Of Carboon waar veel van naar boven is gekomen in de tijd van de mijnen. Dit museum heeft veel te danken aan het gewroet in de bodem.”
Het pand aan het De Bosquetplein behoorde lange tijd toe aan de Grauwzusters, de ziekenverzorgsters uit Hasselt. Het oudste gedeelte, het huis van notaris Stas, dateert uit de eerste helft van de 17e eeuw en is gebouwd in de stijl van de Maaslandse Renaissance. Een regionale architectuurstijl die gekenmerkt werd door muren met speklagen van baksteen en mergelblokken. Sinds 1912 heeft het Natuurhistorisch Museum er zijn intrek genomen. Binnen zijn de originele houten vloeren en plafonds met troggewelven nog terug te vinden. In het deel genaamd ‘bruine museum’ krijg je een idee hoe het museum vroeger geweest moet zijn: kasten vol opgezette dieren.
Het museum verandert mee met de tijd, zowel in de collectie als in de presentatie daarvan. De volgestouwde rariteitenkabinetten volstaan niet meer. Natuur en geschiedenis worden in verschillende periodes ingedeeld en met computeranimaties begrijpelijk gemaakt. “Mensen verzamelen nog steeds maar waar je vroeger vogels zo uit de lucht schoot, moet je tegenwoordig wachten tot ze vanzelf het loodje leggen. En door de opwarming van de aarde krijg je nieuwe planten- en dierensoorten.” Het is zoals op een van de tentoonstellingsmuren staat geschreven: ‘Alleen de verandering houdt stand.’