Kan een regio iets van een eigen ontwerptraditie ontwikkelen, ook als de hele wereld het werkterrein is? Belgisch Limburg leverde inmiddels gevierde ontwerpers af als Raf Simons, Piet Stockmans, Bram Boo en Michaël Verheyden. “Bij ons blijft het een abstracte discipline die ergens tussen industrie, ambacht en kunst zweeft.”
De wereld is hun werkterrein. Zoals modeontwerper Raf Simons. Nadat hij opstapte bij Dior kijkt de modewereld reikhalzend uit naar de presentatie, komende maand, van zijn eerste collectie voor Calvin Klein. Zoals Arnoud Raskin, wiens mobiele scholen voor straatkinderen inmiddels in meer dan twintig landen staan. Zoals de bewegwijzering van het Limburgse fietsnetwerk door voormalig mijningenieur Hugo Bollen die inmiddels wereldwijd navolging vindt. En natuurlijk is er good old Piet Stockmans, de Genkse keramist en designer die door de jaren heen zelfs een nieuwe kleur heeft ontwikkeld: Stockmansblauw.
Het zijn enkele van de designers met internationale renommee die Belgisch Limburg de afgelopen 25 jaar heeft voortgebracht. Op het eerste gezicht hebben ze misschien weinig meer gemeen dan hun wortels. Toch wordt er weleens geopperd dat het ook aan de Limburgse lucht zou kunnen liggen.
Bestaat er zoiets zoals Limburgs design? Met het kobaltblauwe naslagwerk We Are Wanderful, een titel die verwijst naar de nagestreefde esthetiek en het weinig honkvaste karakter van een zelfbewuste generatie ontwerpers, duiken we de Limburgse designwereld in. “Als je het mij vraagt is de zogenaamde Limburgse scene niet te vatten in een scene”, zegt Wim Buts van de Luca School of Arts, een kunsthogeschool met vestigingen in heel Vlaanderen en medeauteur van het boek. “Als er dan toch een gemene deler moet zijn, dan is het wel die diversiteit: Limburgse ontwerpers zijn niet onder één noemer te vangen. Kijk maar naar bijvoorbeeld meubelontwerper Casimir, die al jarenlang een heel eigen visie en stijl heeft op zijn ambacht, of Stan Maessens die zich met de technische apparatuur voor Leica heeft toegelegd op industrial design. Of Raf Simons of Martin Margiela, ondertussen uitgegroeid tot echte iconen in de modewereld.”
De voorbeelden zijn legio. Van autodidact Bram Boo die de ongeschreven regels overboord gooit om een eigen, unieke invulling te geven aan functionele objecten, zoals bij de stoel El Loco, die tegelijkertijd als opslagruimte kan dienen. Of Studio Segers, twee generaties designers die met hun familiebedrijf in Maaseik zowel nationaal als internationaal gekend zijn om hun ontwerpen, zoals stoel Natal, die in 1999 werd ontworpen voor Het Limburgse bedrijf Tribù en sindsdien een jaarlijkse afzet van maar liefst 3.000 stuks kent. Of Michaël Verheyden met zijn minimalistische, hypergestileerde ontwerpen in materialen als marmer, koper en leder.
Het Limburgse designlandschap bestaat uit heel veel losse initiatieven, zoveel is duidelijk.
Buts: “Dat heb je in Nederland veel minder, waar je wél die duidelijke stromen hebt: denk maar aan de designacademie van Eindhoven, de wetenschappelijke benadering van TU Delft, Droog Design: dat zijn stuk voor stuk grote clusters met een herkenbare werkwijze.”
Hoe kunnen we die diversiteit verklaren? “Net zoals in de Scandinavische landen biedt ook de overheid in Nederland duidelijke structuren, in Vlaanderen is dat jammer genoeg steeds minder het geval”, zegt Buts, zelf ook ontwerper. “Scandinavisch design, of Dutch Design en Belgische mode, je kan ze meteen associëren met een bepaalde stilistische identiteit. Maar design? Daar kunnen we in Vlaanderen maar geen plaats aan geven. In andere landen lijkt de link tussen design en kunst veel duidelijker. In grote musea als het Stedelijk Museum Amsterdam of Centre Pompidou in Parijs krijgt design gewoon een eigen plaats. Bij ons blijft het een abstracte discipline die ergens tussen industrie, ambacht en kunst zweeft. We willen het wel benoemen, maar kunnen het niet goed. Dan is het natuurlijk moeilijk om een designidentiteit vast te leggen, laat staan dat het gemakkelijk zou zijn om jezelf te verkopen als jonge productdesigner.”
Is het daarom dat er geen sprake is van een ‘Limburgse School’, zoals we wel spreken van de Dutch Design-attitude die bij veel ontwerpers terugkomt? Buts: “Niet dat de eigenheden van deze ontwerpers onvoldoende naar voren komen, maar in hun keuze van vormen, materialen en thema’s zit bij Dutch Design toch een rode lijn. Die heb je bij Limburgse designers niet, daar is de diversiteit groot. Dat maakt hen als groep uniek.”
Waarom dan toch een boek, en een ondersteunende expositie? In We Are Wanderful maakten de auteurs gebruik van de ‘Tien principes van goed design’ van de Duitse industriële vormgever Dieter Rams. Een goed idee? Buts: “Ik begrijp die keuze wel, al vind ik Rams misschien net te rationeel en te gestructureerd voor Limburgs design. Maar ze bieden houvast om structuur te brengen in dat Limburgse ontwerplandschap, dat juist heel erg organisch is.”
Vreemde eend blijft het social design: design dat niet zozeer ontworpen wordt om het leven mooier te maken, maar vertrekt vanuit een maatschappelijk engagement. Sarah Rombouts bijvoorbeeld, die met Studio Refugee samen met vluchtelingen producten ontwerpt. Of Pablo Calderón Salazar die allerlei initiatieven opzet om een alternatief voor kapitalisme te bieden. In Genk zette hij De Andere Markt op, een open werkplek waarin wordt nagedacht over andersoortige werkgelegenheid in Genk, dat erg te lijden heeft van de recente sluiting van de Ford-fabriek.
Geen onlogische keuze dus, maar blijft het toch niet voor een stuk missionarissenwerk? Buts: “De grote systemen zullen belangrijk blijven, daar kan je niet buiten. Pas als we er in slagen om die sociale component ook toegang te geven tot deze systemen kan je sociaal design grootschaliger gaan uitrollen. Zoals bijvoorbeeld Arnoud Raskin, die al in de jaren negentig aan social design deed, nog voor de term überhaupt gebruikt werd. Al tijdens zijn studies bleek dat klassiek design hem niet interesseerde. Van de mobiele school voor straatkinderen die hij toen begon te ontwerpen, bestaan er vandaag 300. Het innovatieve schuilt niet in die scholen maar in het feit dat hij niet alleen sociaal maar ook economische verantwoordelijkheid neemt. De opbrengsten van zijn leer- en ontwikkelbedrijf Streetwize kan hij telkens weer investeren in Mobile School. Zulke hybride vormen zijn erg innoverend.”
De mobiele school van Arnoud Raskin is ook terug te vinden in de expositie Form in C-mine Genk, die tien producten uit We Are Wanderful samenbrengt. Buts:
“Nog moeilijker dan een boek met een rode lijn is het om zo’n expositie samen te stellen. De tentoonstelling telt slechts tien ontwerpen. Het is moeilijk om dan niet in clichés te vervallen. Design is ook zoveel meer dan de mooie dingen waar de weekendbijlagen van de kranten zo graag mee uitpakken. Het zijn de kleinere, anonieme dingen die ons leven gemakkelijker maken die de grootste impact hebben. Denk maar aan koffiekopje Sonja, dat Piet Stockmans in de jaren zeventig heeft ontworpen voor Mosa. Het was hem opgevallen dat de Nederlanders kleiner woonden dan de Belgen, dus ontwierp hij een stapelbaar, klein kopje. Ondertussen is het een van de meest gekopieerde kopjes ter wereld. Over Piet Stockmans gesproken, misschien is hij wel hét prototype van de Limburgse ontwerper: hij legt zich zowel toe op seriewerk, maar ook op ambachtelijk serviesgoed én artistiek werk. Je kan hem niet in een hokje stoppen. En bovendien is hij ook nog eens een van de boegbeelden van het designonderwijs in Limburg. (Lachend) Misschien is de rode draad wel Piet Stockmans.”
Pablo Hannon, Christophe De Schauvre, Heleen Van Loon, red., We Are Wanderful – 25 years of design & fashion in Limburg. Uitgeverij Lannoo, 49,90 euro
Form. Staalkaart van 25 jaar Limburgs design. Van 11 november t/m 22 januari in C-minde designcentre. C-mine.be