Dolly Dots
3. Eigenlijk is dit item uit mei, maar omdat Aleid Truijens er in de Volkskrant van vandaag nog een column aan wijdt, zijn we geëxcuseerd. Truijens vraagt zich af hoe minister Jet Bussemaker gekeken zal hebben tijdens het dankwoord van A.F.TH. van der Heijden tijdens diens dankwoord bij het in ontvangst nemen van de P.C. Hooftprijs op 30 mei. De laureaat wilde graag weten waarom de overheid 3,7 miljard neerlegde om de noodlijdende SNS Bank overeind te houden, en geen euro steekt in het redden van de boekenbranche. Als de boekenbranche de schatbewaarder is van de Nederlandse taal, is het dan te veel gevraagd om daar als overheid in te investeren?
Zonder boeken geen taal, en zonder taal geen handel, geen onderwijs, geen banken, zei A.F.Th. “Zonder die levende taal geen plastische verslaggeving van rampen, vreugdevuren, sportprestaties. Zonder vitaal gehouden Nederlandse taal geen troonrede, geen abdicatie, geen televisie…”
De schimpscheut over de minachting en de marginalisering die de Nederlandse cultuur het afgelopen decennium heeft ondergaan, was toen al geweest. De schrijver verwees naar een NOS-documentaire over de regeringsperiode van Beatrix, waarin drie keer de Dolly Dots voorbijkwamen, “want ja, hé, waar was de Nederlandse cultuur geweest zonder Dolly Dots?” Maar geen woord over de Nederlandse literatuur, terwijl tijdens de Beatrix-jaren de Grote Vijf van toch hun beste werk afleverden.
Hoewel de P.C. Hooftprijs zowat het hoogste is wat je in de nationale literatuur kunt bereiken, zaten naast Bussemaker dus géén Willem-Alexander en Maximá. Misschien moet hen de volgende keer een biertap, een met oranjeklanten volgepakte tribune plus wave, en een polonaise na afloop in het vooruitzicht worden gesteld.
Blingbling
23. Het gebeurt zelden dat we twee keer op één dag aan een en dezelfde kunstenaar denken. Vandaag schiet ons twee keer de naam van Ives Maes te binnen. De eerste keer toen we lazen we over de massale betogingen in Brazilië, tegen de corruptie, de politieke willekeur en de sportverdwazing (eindelijk…) die samen leiden tot miljardeninvesteringen in protserige stadions die na afloop van de sportieve blingbling in no time vervallen tot protserige ruïnes.
De kletspraat over positief imago, branding van stad en land, economische impulsen en groei van het toerisme: niemand gelooft het nog. Enfin, toen moesten we dus denken aan Ives Maes, de jonge Vlaamse kunstenaar die enkele jaren geleden de halve wereld afreisde om de pistes te fotograferen van de World Expo’s. Zo goed als de oudere, vooral 19e eeuwse edities zijn geconserveerd, zo lamentabel liggen de meer recente Expo-terreinen, zoals Sevilla (1992) en Hannover (2000) erbij. Vervallen iconen van eertijdse hoogmoed en handjeklap.
De tweede keer dat we aan Maes dachten was bij het nieuws dat vluchtelingen binnenkort zullen worden ondergebracht in voor dit doel ontwikkelde mobiele Ikea-huizen. Komende maanden worden ze uitgetest in de woestijn van Zuid-Ethiopië. Als ze goed bevallen, gaan ze in productie. Ja, en toen herinnerden we ons de expositie Recycable Refugee Camp van Ives Maes, eind 2008 in Z33 in zijn geboorteplaats Hasselt. Hij bedacht een compleet vluchtelingenkamp (inclusief tours voor toeristen) met onderkomens van karton en golfplaat van 3,5 vierkante meter groot, de oppervlakte die VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR rekent per vluchteling. Zou daar indertijd een Ikea-marketeer verzeild zijn geraakt?
Voor we het vergeten: Ikea is de hoofdsponsor van UNHCR, maar dat vermoedde u al.
juli
Red mij niet
2. Maarten van Roozendaal (1962-2013)
Open deur…
11. We zijn niet van de parochie die predikt dat anderhalf uur in een rij staan onderdeel is van de ‘beleving’ van een museum – dus we zagen het nieuwe Rijksmuseum nog steeds niet van binnen. Excuses daarvoor. Maar we blijven geïnteresseerd, zeker als er iemand opstaat die níet bij voorbaat hosanna gaat staan meezingen. Zoals de Britse historicus/criticus Julian Spalding, die in een stuk in NRC Handelsblad haarfijn uitlegt dat het nieuwe Rijks is mislukt omdat het een eigentijdse visie op het museum mist.
Bezoekers lopen er verloren rond omdat het getoonde hun pet ver te boven gaat. Daar hadden ze in Amsterdam vooraf beter over moeten nadenken, vindt Spalding. ‘Musea moeten niet beginnen met wat hun curatoren weten, maar met wat hun publiek weet.’
Dat lijkt een open deur, maar loop een willekeurig museum binnen en we zien dat dat helemáál niet evident is. Toch heeft Ronald De Leeuw, directeur van het Rijks toen de megaverbouwing ruim tien jaar geleden begon, zich dat toen al gerealiseerd, en hij wist ook hoe dat kwam. Bezoekers, ook Nederlandse, weten weinig tot niets van onze nationale geschiedenis. Dat is natuurlijk te danken aan de betreurenswaardige staat van ons onderwijs, maar daar heeft museumdirecteur noch bezoeker wat aan.
Spalding voegt daar nog een kennislacune aan toe: een toenemend aantal bezoekers weet niets van het christelijk geloof, dat eeuwenlang zowel het dagelijks leven als de kunst beheerste. En zonder kennis van dat geloof geen begrip voor de in het Rijks getoonde schatten uit ons verleden. Hoe kun je iets van het werk van Rembrandt begrijpen zonder weet te hebben van diens religieuze twijfels. Het nieuwe Rijks, aldus Spalding, doet niet eens een poging om de bezoekers van een soort basiskennis te voorzien.
…in Het straatje
13. Alsof de duvel ermee speelt: vandaag gaat Alain de Botton er in de Volkskrant nog een keer overheen. De internationaal getapte huis-, tuin- en keukenfilosoof is in 2014 gastcurator in het Rijks, en weet al wat hij gaat doen: graffiti aanbrengen en de tekstbordjes veranderen. Want daar deugt niks van. ‘Neem Het straatje van Vermeer. Als je naar het bordje kijkt, staat er waar het is gemaakt, ruwweg wat je ziet en misschien met welke verf het is geschilderd. That’s it. Dus je komt naar het Rijks, dat is een big deal want het museum is net voor een half miljard gerenoveerd en je komt bij Het straatje en je vraagt je af, waarom is dit belangrijk? En het museum helpt je niet.’