Tekenaar en schilder Pierre van Soest was een van de minder bekende Amsterdamse Limburgers, én een van de minst grijpbare. Uitgaande van grote voorgangers als Van Eyck, Bruegel en Rubens was hij voortdurend op zoek naar de balans tussen vorm en inhoud.

Wat zocht Pierre van Soest?

Op Pierre van Soest is niet makkelijk vat te krijgen. Kuier eens over de grote overzichtstentoonstelling van zijn werk in Museum van Bommel van Dam in Venlo. Aan het begin zie je heftig abstract werk. Even verderop doemen uit onnavolgbare perspectivische constructies delen van hoofden, lichamen en voorwerpen op. De vervormingen doen soms denken aan de Engelse kunstenaar Francis Bacon, maar dan koeler, witter, doorzichtiger. Aan het eind van de rondgang verschijnen plotseling kleine, ogenschijnlijk uit de losse hand geschilderde landschapjes in verzadigde kleuren, grijs, rood, geel.
Het zijn de vreemde, gefragmenteerde voorstellingen uit de middenperiode die het meest de aandacht trekken. In eerste instantie komen ze over als enigszins steriele vormexperimenten, maar als je even de tijd neemt, dan zie je dat er wel degelijk leven in schuilt. De onderdelen staan minder los van elkaar dan het lijkt. Het kleurgebruik is meestal terughoudend, maar zeer effectief. Ook treft de hechtheid, de onontkoombaarheid van de composities. De tentoonstelling toont slechts het topje van de ijsberg, zo blijkt uit de catalogus, want Van Soest tekende en schilderde de hele dag. Je kunt je niet aan de indruk onttrekken dat deze man iets zocht. Maar wat?
Iemand die het zou kunnen weten is Leon Mommers, verzamelaar, kunsthandelaar en lange tijd goed bevriend met Pierre van Soest (1930-2001). Mommers hoeft niet lang na te denken: “Pierre was vooral bezig het werk van andere schilders, zoals Bruegel en Van Eyck, om te vormen tot iets nieuws, tot ‘een echte Van Soest’. Zo zei hij het zelf ook: ‘een echte Van Soest’. In 1974 maakte hij opnieuw kennis met een schilderij van Jan van Eyck, ‘De bruiloft van de Arnolfini’ uit 1434. Hij was er helemaal ondersteboven van.”
Tientallen tekeningen en schilderijen maakte hij op basis van het paneel van Van Eyck. Geleidelijk zie je Van Soest de hele voorstelling uit elkaar plukken. Losse elementen treden op in geheel nieuwe composities. Soms komen de vervormde gelaatstrekken van Van Soest en zijn vrouw Gré in beeld. “Maar hij verdiepte zich ook in de inhoud van het schilderij”, zegt Mommers. “Volgens sommige interpretaties zit er nogal wat erotische symboliek in. Daar ging Pierre op door.” Hier en daar duiken blote benen en buiken op, er zijn meer vrouwen bij betrokken dan het huwelijk veronderstelt. Een appeltje (dat bij Van Eyck in de vensterbank rustig zijn tijd ligt af te wachten) zweeft opvallend door de voorstelling en verwijst naar de zondeval. Op een ander doek zit meneer Arnolfini zelf bij Pierre en Gré aan de keukentafel, grijs en ernstig kijkend als een pastoor op huisbezoek – je kunt vermoeden waar ze het over hebben.
“Pierre was een aimabele man, een levensgenieter, maar hij had geen optimistische kijk op de maatschappij”, vertelt Mommers. “Hij dacht in goed en kwaad. Meestal komt dat in zijn werk naar voren in het klein: in het huwelijksleven of in de vorm van de boze hond van de buren.” Een serie als Dulle Griet (1982-85), naar Pieter Bruegel, gaat over de grote wereld en is te lezen als een regelrechte aanklacht tegen oorlog en geweld.
Van Soests stijl wordt inmiddels steeds losser en expressiever. In series als De Tuin der Lusten (naar Jeroen Bosch, 1988-89), De drie Gratiën (naar Rubens, 1989-92) en Jan Steen (1995-97) maken de perspectivische vervormingen langzaamaan plaats voor pure wellust in de behandeling van de verf. Dat is ook het geval in die merkwaardige, haast knullig geschilderde landschapjes uit de laatste jaren.
Het werk van Pierre van Soest lijkt bepaald te worden door de aloude strijd tussen vorm en inhoud. Zelf moet hij zich daarvan ook bewust zijn geweest. Al die series zijn te zien als pogingen om niet alleen de vormentaal, maar ook de geest van de oude meesters naar zijn hand te zetten. Pas als dat gelukt was, had je ‘een echte Van Soest’. In de jaren zeventig van de vorige eeuw hadden de vormexperimenten, het fragmenteren en reconstrueren, de neiging de inhoud te overwoekeren. Het latere werk keert in zekere zin terug naar de directheid en emotionaliteit van de beginjaren, maar mist weer de scherpte van bijvoorbeeld de Arnolfini-serie. “Pierre zocht in alles wat hij deed naar de grenzen”, zegt Leon Mommers. “Hij moest niets hebben van ‘die liedjes van Schubert’, zoals hij ze noemde. Hij had liever Mahler en Sjostakovitsj.”
Voor ons, kijkers, komt de beloning als we ons niet blindstaren op één van beide extremen: de koele vorm of de heftige inhoud. Dat geldt natuurlijk voor ongeveer alle kunst, maar juist bij Van Soest moeten we op zoek naar de balans. Net als hijzelf.

Met Jan van Eyck op bezoek bij de familie Arnolfini VIII, acryl op doek, 170 x 170.

Pierre van Soest 1930-2001, een overzicht van vijftig jaar kunstenaarschap. Museum van Bommel van Dam, Venlo, t/m 5 april 2009. Zie: www.vanbommelvandam.nl.