Het eeuwenoude vakwerkhuis, vaste prik in de nostalgisch-toeristische plaatjes van Zuid-Limburg, maakt een voorzichtige comeback. Monique en Frank Radder lieten een eigentijds vakwerkhuis bouwen en genieten elke dag. “Hij heeft wel duizend keer gezegd: ‘Als je niet tegen kieren, reten, kraken en piepen kunt, moet je het niet doen.’” door Wido Smeets

Een jaar of vijf geleden kreeg aannemer Chris Drijvers uit Margraten bezoek van Monique en Frank Radder, zijn overburen aan de rand van bedrijventerrein Aan de Fremme. Ze hadden eindelijk toestemming om een woonhuis te bouwen naast hun bedrijf, een kwekerij van biologische kruiden, en hadden een architect ingehuurd.

Aanvankelijk ging hun voorkeur uit naar een jaren dertig retrowoning. Architecte Sandra Wigmans-Pustjens van SATIJNplus kwam met foto’s en schetsen, een ervan was gebaseerd op het Duitse Huf Haus: een houtskeletbouw met gevels van glas. Dat laatste beviel vooral Monique Radder (51) niet: “Ik ga niet in een aquarium wonen.” Maar zo’n houten constructie vond ze wel wat. Toen de architecte vervolgens een moderne variant van een vakwerkhuis tekende, was ze verkocht. Na enige aarzeling volgde ook haar man Frank.

Dat het echtpaar Chris Drijvers zou vragen voor de uitvoering, lag voor de hand, als aannemer is hij gespecialiseerd in restauratiebouw. Tientallen vakwerkhuizen heeft hij in de loop der jaren opgeknapt, maar hij wilde meer. Ooit wilde hij een nieuw vakwerkhuis bouwen. Dat viel niet overal in goede aarde. “Dat mag niet, hè, iets van vroeger bouwen. Dat heet al gauw geschiedvervalsing. Ik vind juist dat je bestaande technieken moet doorontwikkelen.”

Op advies van Drijvers werd de term vakwerkbouw bij de vergunningaanvraag gemeden; onder de noemer houtskeletbouw verliep de voorbereiding vrij soepel. “We hebben eigenlijk alleen een paar ramen moeten vergroten door de borstwering weg te halen”, zegt Frank Radder (53). Hij roemt de flexibiliteit bij de begeleidende ambtenaar, ook tijdens de bouw.

Die was in minder dan een jaar gepiept. “Op 31 januari begonnen ze te graven, op 14 november trokken we erin”, zegt Monique Radder (51), de data weet ze uit haar hoofd. Ze laat foto’s zien waaruit blijkt dat het skelet van eikenhouten balken al na één dag rechtop stond.

“Gelukkig wel”, lacht Chris Drijvers, “de tranen waren zo goed als op”.

Frank Radder (r) en Chris Drijvers. foto: Zuiderlucht

Frank Radder (r) en Chris Drijvers. foto: Zuiderlucht

“Bij elke nieuwe balk die gelegd werd, stond ik te huilen”, bevestigt Monique, “zo mooi vond ik het.”

Vandaag staat het huis, met een wilde tuin vol kruiden aan voor- en achterkant, te pronken in de najaarszon. De reacties, zeggen de Radders, zijn op te delen in twee kampen: mensen vinden het prachtig, of ze vinden het vreselijk. Monique, verwijzend naar de ecologische paraplu met de zonnepanelen, die zich als een soort klimrek om het huis vouwt en die elke dag voor een ander spel van licht en schaduw zorgt: “Sommigen vragen wanneer de steigers nu eens eindelijk worden weggehaald.”

De bouw slokte grofweg zestig kuub eikenhout op en twintig kuub leem. De twintig centimeter dikke buitenmuren zijn gemaakt van stro, leem, kalk, koeienpis en een vlechtwerk van eikentakken; de chemische verbinding tussen kalk en koeienpis maakt het eindresultaat keihard. Omdat de eiken balken, en daarmee de muren, niet dikker zijn dan twintig centimeter, is er geen ruimte voor een spouwmuur. De isolatie komt van houtvezelplaten die in de wanden zijn verwerkt.

Hoewel het huis buiten de iso-regels valt, wordt in de 1200 kuub (bruto) metende woning minder verstookt dan in een regulier huis met dezelfde inhoud. Chris Drijvers: “In een huis met wanden van betonblokken blijft het langer vochtig. In beton zit geen buffer, zoals in leem en hout. Hier ademen de wanden mee met de wisseling van de temperatuur.”

Wat ook helpt, zegt Frank, is dat het dak is geïsoleerd met een 15 cm dikke laag cellulose van vermalen krantenpapier. Chris: “In Scandinavië is dat heel gewoon. Niets houdt de warmte zo goed vast als een krant onder de trui.”

Dat de woning nog (net) niet energieneutraal is, is een kwestie van tijd, zegt Frank. “Het aantal zonnepanelen op het dak moeten we nog verdubbelen, en er moet nog een warmtewisselaar komen. Als er weer centjes zijn.”

Monique: “We hebben geen gasaansluiting, in de kelder staat een palletkachel. Hier beneden hebben we vloerverwarming, boven staan twee radiatoren. Dat is het.”

Tijdens een rondgang door het huis wijst Monique op kieren tussen muren en balken. Af en toe moet er een deur worden bijgeschaafd, zegt ze kwiek. Chris: “Na drie jaar zijn de balken uitgewerkt, maar er zal altijd iets van beweging blijven. Bij een houten huis moet je er rekening mee houden dat het dan zo’n twaalf centimeter kleiner is dan bij de oplevering.”

De Radders halen er de schouders bij op, ze wisten waar ze aan begonnen. Monique: “Vooraf heeft Chris wel duizend keer gezegd: ‘Als je niet tegen kieren, reten, kraken en piepen kunt, moet je het niet doen.’” Frank: “Het is het allemaal reuze meegevallen. Het hoort er bij.”

Chris, met gefronste blik: “De scheuren in bad- en slaapkamermuur kom ik binnenkort herstellen. Daar kan ik toch niet zo goed tegen.”

Monique: “We vinden het hier geweldig.”

Slow building 

Wanneer werd het laatste klassieke vakwerkhuis in Zuid-Limburg gebouwd? Aannemer Chris Drijver: “Ergens in 18-zoveel, denk ik”.

Misschien weet Coen Eggen, schrijver van het eerder dit jaar verschenen boek Vakwerkbouw. 600 jaar bouwen met hout en leem in Zuid-Limburg en omstreken een nauwkeuriger antwoord. Eggen, die het vakwerkhuis van de Radders op de valreep opnam in zijn naslagwerk: “Het toeval wil dat je vanuit hun huis het laatste vakwerkgebouw in Limburg bijna kunt zien. Aan de rand van Ingber staat een schuur die rond 1910 is uitgevoerd in naaldhout, met vlechtwerk en stroleem. Een prachtige bouw die desondanks gesloopt zal worden als de boer toestemming krijgt voor een functioneel stalgebouw.”

 

Het boek heeft veel reacties opgeleverd. Architecten, leembouwers, houthandelaren, timmerlieden en anderen meldden zich, met het door de auteur gemunte ‘slow building’ als katalysator. Eggen: “Ineens zag je de nekken omhoog gaan.”

De vraag naar ecologisch bouwen stijgt, al hebben overheden het er nog moeilijk mee. “In het algemeen zijn ze conservatief, weinig innovatief en bang”, zegt Eggen. “Maar het gaat er komen. In Lent, bij Nijmegen, is een volwaardig wooncomplex in vakwerk met stroleem – en dan zonder dat verrekte bakstenen schilletje.”

Tegelijkertijd waarschuwt hij voor wat hij als “historiserende prut” omschrijft. “Het moet geen Anton Pieck worden, maar goede hedendaagse architectuur. Ook bij het huis van de Radders zijn wel kanttekeningen te maken, maar daar wordt gelukkig wel van geleerd.”