Daria Bukvić is een bijzonder gedreven en geëngageerde regisseur. Ze brengt actuele verhalen zoals in Nobody Home en Jihad. “Met alle respect, maar Tjechov kan ons echt niks vertellen over Marokkaanse jongeren die zich niet thuis voelen in Nederland.”
Het is de eerste dag van haar sabbatical van een half jaar. De dag waarop dagblad Trouw op de voorpagina uitpakt over haar voorstelling Jihad, dat net in première is gegaan. Een stuk over radicalisering. Het moet tienduizend jongeren via school naar de theaters te lokken.
Daria Bukvić houdt het graag bij de actualiteit. Nobody Home is een voorstelling over en met vluchtelingen. Ook Jihad is razend actueel. “Het gaat over jongeren van nu en hun tijd”, zegt de regisseur. Met een knipoog naar Tjechov en het klassieke repertoire: “Niet over Russen in de negentiende eeuw.”
Na de voorstelling volgt steevast een nagesprek. ,,Van de tienduizend jongeren zijn er misschien twee die serieus overwegen om naar het kalifaat af te reizen. Je spullen pakken en naar Syrië afreizen is extreem maar ontwrichting heeft ook te maken met racisme, werkloosheid of een gebroken thuissituatie. Door met ze te praten leren we in elk geval de motieven kennen. Het gaat over je niet thuis voelen in het land waar je geboren bent. Het probleem is dat we onze eigen kinderen niet zien als onze eigen kinderen.”
Bukvić (Tuzla, 1989) hoort kunstenaars wel eens klagen dat er in een welvarend land als Nederland geen brandende kwesties zijn waar ze theater van kunnen maken. Onbegrijpelijk, vindt ze. “We kunnen het hebben over vluchtelingen, radicalisering, dat vrouwen helemaal nog niet zo geëmancipeerd zijn. Als ze in Steenbergen tegen een politicus roepen: “Daar moet een piemel in”, dan voel ik nog niet de behoefte om Tjechov te doen en een verhaal over het Russische platteland in de negentiende eeuw te vertellen. Met alle respect maar Tjechov kan ons echt niks vertellen over Marokkaanse jongeren die zich niet thuis voelen in Nederland.”
Daar kan Bukvić over meepraten. Ze vluchtte als driejarig kind met haar ouders naar Nederland. Ze woonde twee jaar in een asielzoekerscentrum in Roermond en verhuisde door naar een dorp in de buurt. “Met alle respect voor Limburg, maar ik heb daar niet echt een leuke jeugd gehad. Er kwam geen baksteen door de ruit en we zijn zelden uitgescholden maar de kleine gemeenschap kon niet omgaan met ons nieuwkomers. Sommige ouders hadden liever niet dat hun kinderen bij mij kwamen spelen. Als mijn moeder me met de fiets kwam halen van school zeiden andere moeders: “Goh mevrouw Bukvić wat kunt u al goed fietsen.” Alsof we uit een derde wereld land kwamen. Ze lieten je steeds voelen dat je anders bent.”
Daria ging de werkelijkheid fantaseren. Ze woonden aan de rand van een graanveld en droomde dat aan de andere kant Amerika lag. “Ik ben niet religieus maar met Pasen kwam ik in de kerk in contact met kunst en verhalen. In groep acht mocht ik als engel Michael in het Limburgs het lijdensverhaal vertellen. Het is een van de meest inspirerende verhalen die ik ken.” Toen wist ze dat ze naar het podium wilde.
De Toneelacademie Maastricht was een verademing. “Ik voelde me als Alice in Wonderland. Eindelijk mensen om me heen die hetzelfde dachten. Alles stond in het teken van dat mooie vak. Pas in het vierde jaar liet ik mijn afkomst op een serieuze manier toe in wat ik maakte. Daarvoor was ik een puber. In mijn generatie zaten voor het eerst meerdere studenten van buitenlandse afkomst. We hebben geprobeerd de boel open te trekken. Het theater kan niet alleen blanke autochtone verhalen blijven vertellen. Dramaturg Athur Sonnen inspireerde mij enorm, hij zei: “Jij bent een grenswachter, jij kunt verhalen van twee kanten lezen, dat is rijkdom, je zult een verhaal altijd gelaagd kunnen vertellen.”
Zoals Nobody Home, een voorstelling over vluchtelingen die overal volle zalen trok. In het begin had ze moeite om voor Jihad de juiste acteurs te vinden; omdat geschoolde acteurs van buitenlandse afkomst schaars zijn, maar ook omdat ze veel bezet zijn. “En zestienjarige jongens uit de Schilderswijk gaan niets van zo’n stuk aannemen als ze Nederlandse acteurs in de rol van een Arabier zien.”
“Het Nederlandse publiek schreeuwt om verhalen van nieuwe Nederlanders. Leo Swinkels ex-directeur van de Toneelacademie zei altijd: “Als theatermaker moet je kranten openslaan. Naar buiten kijken.””
Volgens Bukvić is de enige manier om jongeren in het theater te krijgen via school. “Nu is er geen enkele traditie op dat vlak. Als we jongeren niet één keer voor hun achttiende een hele vette theaterbelevenis bezorgen, waarom zouden ze dan verleid worden door een mooie theaterposter op straat? Of een theateragenda openslaan? Zo’n eng theater ziet er sowieso al intimiderend uit met al die kroonluchters. Ik vind dat alle kroonluchters in schouwburgen gebeeldenstormd moeten worden. Jongeren en mensen die nog nooit het theater hebben bezocht moeten zich daar ook thuis voelen. Regisseur Theu Boermans zegt: “Het theater is de kerk van de seculiere mens”, en zo is het. Een plek van iedereen dus.”