De alarmklokken klinken alom, en internationaal: de alfastudies staan onder druk, overheden dwingen universiteiten alleen nog het gouden kalf van de economie te dienen.

Potesten wijzen op het rendement van de humanoria. Cyrille Offermans tapt liever uit een ander vaatje: fixatie op resultaten staat die resultaten juist in de weg. “Het geval-Stapel laat in karikaturale vergroting zien tot welk boerenbedrog de universitaire nuttigheids- en publicatiestress leidt.”

De recente krantenkoppen over de bedreigde alfastudies klonken me, behalve alarmerend, toch ook als een afgezaagd refrein in de oren. Alweer minder geld, alweer minder colleges en grotere groepen studenten, je hoort niet anders, je snapt niet dat het telkens opnieuw nog krenteriger kan. Maar het moet gezegd, het blijkt te kunnen, de bijl waarmee nu gehakt wordt, is botter dan ooit. Aan de diverse universiteiten worden dertig studies, waaronder Frans, Portugees, Duits en Italiaans, domweg opgeheven, of, wat vrijwel op hetzelfde neerkomt, ondergebracht in ‘brede bachelors’. Dan klinkt het woord “verontrustend”, dat de toon van de redactionele commentaren bepaalde, verontrustend braaf en obligaat.

Verontrustend was ook dat het kritische commentaar op de opiniepagina’s uitsluitend uit de hoek van de bedreigde academici zelf kwam. Politici hoorde je niet, ook niet de politici van partijen die zichzelf als onderwijspartij profileren en de mond vol hebben van een hoogwaardige kenniseconomie en de daarvoor noodzakelijke ‘kwaliteitsslagen’ in het onderwijs. En zo gek is dat niet, want die kwaliteitsslagen betreffen altijd alleen de bètastudies, die langzamerhand de facto zijn georganiseerd als van staatswege gesubsidieerde researchafdelingen van Shell, Unilever en Philips. De alfastudies zijn met succes naar het hobbyhok overgeheveld, iets voor dames op leeftijd met teveel vrije tijd.

Eerlijk gezegd vind ik ook de toon van veel critici van de aangekondigde ‘reorganisaties’ nogal mat, alsof ze eigenlijk bij voorbaat al murw geslagen waren. En dat zou ook goed kunnen, want let wel, maatregelen om de universitaire opleidingen af te stemmen op de behoeften van de markt – alsof daarmee niet per definitie de academische vrijheid en onafhankelijkheid op het spel worden gezet – stammen al uit de jaren zestig, en dat geldt ook voor de ongelijke subsidiëring van alfa-, bèta- en gammastudies.

Het studentenprotest van destijds betrok zijn tomeloze energie voor een groot deel uit het verzet tegen de kolonisering van de wetenschap door het bedrijfsleven. Wij hebben ons het vuur uit de sloffen gelopen om de minister van onderwijs destijds te herinneren aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de intellectueel; de stencilmachines draaiden dag en nacht op topsnelheid om onszelf, de aankomende, naar verandering hunkerende intelligentsia, te voeden met geestelijke brandstof, ja, zeker, ook met opruiende pamfletten en marxistisch-leninistische agitprop, want natuurlijk had je ook toen al gezworen sektariërs, die zich als alternatief voor de dienstbaarheid aan de markt alleen een andere, zo mogelijke nog completere dienstbaarheid aan ‘het onderdrukte proletariaat’ konden voorstellen.

Maxime Verhagen, demissionair minister van economie, landbouw en innovatie, zat toen nog op de brugklas. Als kleinzoon van ‘de kromme Verhagen’, wethouder te Sittard, en zoon van Pierre Verhagen, lid van de Provinciale Staten, moet hij met het oog op een succesvolle politieke carrière toen al geweten hebben dat je in het openbaar, als klassenvertegenwoordiger of lid van de leerlingenraad, nooit iets persoonlijks, laat staan iets controversieels moet zeggen, en voor alle zekerheid ook niet moet denken. Het kon dus niet verbazen dat Maxime, na een lange en gedweeë sluiproute door de bestuurlijke instellingen verantwoordelijk voor ‘innovatie’ en daarmee voor het bedenken van criteria waaraan academici moeten voldoen om ze in aanmerking te laten komen voor overheidssubsidie, zijn beleidsvisie op de bondigst denkbare wijze samenvatte in de slogan: ‘Van kennis naar kunde naar kassa’.

Dat klinkt als satire, maar helaas, het is bloedserieus. Je krijgt als universitaire onderzoekseenheid alleen nog geld van de overheid als bij het formuleren van de voorstellen de kassa’s volautomatisch en enthousiast aan het rinkelen slaan. Verhagen bedacht tien ‘topsectoren’ waarbinnen dat onderzoek zich moet afspelen, van ‘water’ tot ‘logistiek’, cultuur komt alleen vaagweg in beeld in de sector ‘creative industries’. Geniaal. Geen cent meer voor de studie van de eigen geschiedenis en cultuur. Verhagen, die elf jaar deed over zijn studie geschiedenis, neemt wraak op het vak waaraan hij een gloeiende pesthekel moet hebben gekregen. Einde van de humaniora – een woord dat in oude, vergeten lexica nog wordt gedefinieerd als ‘de studiën die iemand tot mens vormen’. Verhagen weet wel beter. Een paar maanden na zijn ministeriële beleidsnotities meldden de kranten de praktische conclusies die de universiteiten daaruit hadden getrokken.

En toen kwamen de protesten, vrijwel allemaal zinnig en genuanceerd. Maar ook nogal defensief, de meeste contrabetogers sloofden zich uit om het indirecte nut te bewijzen van die au fond nutteloze geesteswetenschappen. Een van de opvallendste was Rens Bod, auteur van De vergeten wetenschappen (2010). Het boek is, ook in internationaal opzicht, in zoverre uniek dat het de eerste poging is een allesomvattende geschiedenis van de humaniora te schrijven. Fascinerende lectuur, ook voor niet-specialisten. Bod schrijft helder en heeft een scherp oog voor maatschappelijke gevolgen waar de diverse geesteswetenschappelijke ontwikkelingen toe hebben geleid, vaak op de lange termijn. Goed om te weten, ook met het oog op de meewarige kritiek van rentabiliteitsfetisjisten op de geesteswetenschappen, is dat het hierbij meestal gaat om niet-beoogde maar uiterst welkome gevolgen. Zo wijst Bod, in zijn boek en later in de krant, op het immense belang van de historische bronnenkritiek – eenvoudig gezegd: niets zomaar geloven, alles controleren wat er te controleren valt – bij vroegmoderne humanisten, een kritiek die ongewild de Bijbelse tijdrekening onderuit haalde en uiteindelijk de Bijbelkritiek van de Verlichting en dus de moderne tijd mogelijk heeft gemaakt.

Overtuigend was ook Maarten Asscher, directeur van Athenaeum boekhandel in Amsterdam. In Buitenhof zette Asscher welbespraakt uiteen hoe dom het was om – bijvoorbeeld – de universitaire opleiding Portugees te schrappen. Kennis van die taal is allereerst op zichzelf van belang, aangezien ze toegang verschaft tot een rijke literatuur en cultuur; voor wie dat geen argument, want sowieso elitaire tijdverspilling vindt, speelde hij zijn belangrijkste troef, een kennelijk aansprekend nuttigheidsargument, als laatste uit: voor de handel met Brazilië, een van de grote opkomende economieën, is het wel verdomd handig als je iemand in dienst hebt die de taal van het land spreekt. Het zou me niet verbazen als zelfs Maxime Verhagen voor dit argument zou zwichten.

Toch tap ik liever uit een ander vaatje. Wetenschap hoeft helemaal niet – in economische zin en op korte termijn – nuttig te zijn. Fixatie op resultaten staat die resultaten trouwens vooral in de weg, creatieve wetenschap is gebaat bij een vrije ruimte, aangezien belangwekkende inzichten altijd in hoge mate onverwachts komen, als bijproduct van een ander onderzoek of door een plotseling opdoemend zijpad in te slaan. Voor een carrièreplannend politicus is dat vermoedelijk iets onbegrijpelijks, maar voor elke onafhankelijke intellectueel en kunstenaar een eenvoudig ervaringsfeit. En de geesteswetenschappen, want die zijn in het geding, ontlenen hun belang juist aan hun afstand tot de kunsten, de cultuur, de maatschappij die ze onderzoeken. Alleen dankzij die afstand zijn ze daar, vrij en onbevooroordeeld, toe in staat. Het geval-Stapel laat in karikaturale vergroting zien tot welk boerenbedrog de universitaire nuttigheids- en publicatiestress leidt.

Een gratis stemadvies, of laat ik zeggen: een stemmotivatie tot slot. Ik stem op de partij die een poging doet de universiteiten op zijn minst ten dele te dekoloniseren, die een eind maakt aan de absurde financiële scheefgroei van alfa- en bètawetenschappen, die de alfawetenschappen niet langer aan een zelfdestructief nuttigheidsprogramma onderwerpt, die dus ook een eind maakt aan alle ‘brede’ onzinrichtingen met hun wildgroei van communicatie- en managementplatvloersheden, die het niveau van de opleidingen – en dus dat van de toekomstige leraren – herstelt, en die alleen nog studenten toelaat met bewezen ambitie en kwaliteiten. En die, dat spreekt vanzelf, begint met het door de shredder halen van Verhagens topsectorenbeleid.