Harald Merckelbach schreef een boek over vervalste handschriften, foute aangiften en uit de duim gezogen neurobewijs bij de rechtbank. WIDO SMEETS zocht de Maastrichtse rechtspsycholoog op. “Ze piesen die filosofen gewoon in hun gezicht.”

Deze zomer las Harald Merckelbach een ingezonden brief in de krant van een scholiere die zich afvroeg waarom ze voortdurend een mening moest hebben. Zelfs op school, waar het voortdurend ventileren van een mening blijkbaar een vitaal onderdeel van het vak Nederlands was.

Scherp opgemerkt, oordeelde Merckelbach. Hij vond het een heldere waarneming van de Zeitgeist waarin onze morele intuïties steeds zwaarder wegen. Zwaarder dan verantwoord, vindt hij, want het morele kompas waarop we varen, is onbetrouwbaar. En we hebben het niet door. “Intuïtie zit er al heel vroeg in. Als baby’s maken we al het onderscheid tussen good guys en bad guys. De sociale architectuur van onze moderne wereld moedigt dat alleen maar aan, met twitter en facebook, met talkshows waar mensen sterke meningen ventileren, met programma’s waarin mensen audities doen en het publiek meestemt. Het is een aaneenschakeling van het ventileren van meningen, opinies en morele intuïties, waarbij feiten er steeds minder toe lijken te doen.”

Nieuw is het allemaal niet voor Merckelbach (Valkenburg-Houthem, 1959) die als rechtspsycholoog jarenlang opereerde in de maatschappelijke snelkookpan van de rechtszaal. In 2011 schreef hij een boek over zijn ervaringen, De leugenmachine. Nu is er de opvolger, met de omineuze titel Intuïtie maakt meer kapot dan je lief is. Daar zal het bij blijven. Sinds hij deel uitmaakt van een commissie die de Hoge Raad adviseert over het heropenen van afgesloten zaken, treedt hij niet langer op als getuige-deskundige, zoals hij eerder deed in zaken als die van Ina Post en de Dungense moordzaak. “Als rechtspsycholoog kijk je naar bewijs. Klopt het wat de ooggetuige zegt? Heeft die claim van geheugenverlies een grond? Is het waar wat de verdachte zegt, dat hij stemmen hoort? Het gaat niet zozeer over personen, maar over de kwaliteit van het bewijs, de getuigenverklaringen en de uitspraken van de verdachte over de gebeurtenissen.”

Aan de hand van tientallen strafzaken en wetenschappelijke onderzoeken schetst Merckelbach, een kritische volger van de Nederlandse rechtsgang, een wereld van vervalste handschriften, foute vingerafdrukken, meineden, valse aangiften, foute diagnoses, gespeelde amnesie, stemmen uit het hiernamaals, uit de duim gezogen neurobewijs en twitterende rechters.

In de snelkookpan van de rechtszaal, waar niets is wat het lijkt, worden wetenschappers uit tal van disciplines te hulp geroepen om als getuige-deskundige de rechtbank te adviseren. Vaak doen ze dat met succes, vaak slaan ze de plank mis. Over hoe groot de foutenmarge is bij die adviezen, wordt geen onderzoek gedaan, zegt Merckelbach met hoorbare spijt in zijn stem. “Daar hebben we in Nederland geen geld voor over.”

Merckelbach ontvangt in zijn klassiek ingerichte studeerkamer in een laat 19e eeuws herenhuis aan de rand van het Maastrichtse centrum. De wandvullende boekenkasten zijn keurig geordend, hier en daar horizontaal weggestopte boeken verraden een bedachte nonchalance. Voor een van de boekenkasten staat een doos op de grond, met erbovenop een pak papier. Tijdens het gesprek blijkt het een dossier waar hij zich op dit moment in verdiept. “Nou ja, een deel van een dossier. Dit is nog maar het verzoekschrift van de advocaat.”

In zijn rol als adviseur van de Hoge Raad komt Merckelbach zelf niet meer in de rechtszaal, wat hij betreurt. “Tegen mijn studenten zeg ik altijd: ga vooral kijken, niet alleen naar de strafrechter, ook naar de politierechter en de kantonrechter. Je ruikt de verdachte, ziet het zweet parelen op zijn voorhoofd. De familieleden zijn er, en vaak ook het slachtoffer. Je ziet hoe officieren van justitie en advocaten zich gedragen. Elke rechtszaak is een novelle op zich.”

Hoe moeilijk is het om daar als wetenschapper je morele intuïtie uit te schakelen?

“Erg moeilijk. Heel onnatuurlijk ook.”

Hoe doe je dat?

“Het is deels training, deels talent. Het vergt ervaring om je intuïtie zo lang mogelijk op te schorten. Om eerst zoveel mogelijk feiten te verzamelen en naast het voorliggende scenario ook andere scenario’s te onderzoeken. Om te zoeken naar de dingen die je niet weet.”

In Intuïtie maakt meer kapot dan je lief is wordt een zaak beschreven van een oorlogsveteraan die zich aangeeft omdat een vrouw zou hebben vermoord. Merckelbach, opgeroepen als getuige-deskundige, vertrouwt het niet. Op basis van literatuur vermoedt hij dat de aangifte vals is, maar hij zit ernaast. De man heeft het echt gedaan.

Je kunt je dus ook vergissen op basis van de wetenschap.

“Ja, de vergissing was in dit geval gebaseerd op casuïstiek. En casuïstiek is altijd gevaarlijk. Vaak krijgt een zaak uit de literatuur een emblematische status, dan loop je het risico dat je al die andere zaken over het hoofd ziet. Deze man was aardig en voorkomend, zag er goed uit. De literatuur zegt dat mensen die zichzelf aangeven labiele, onschuldige sneuneuzen zijn. Niet dus.”

Merckelbach is niet bang zijn eigen fouten en misinterpretaties te beschrijven. “Getuige-deskundigen gaan herhaaldelijk in de fout. Ik vind dat we daar als wetenschappers in geïnteresseerd moeten zijn: waar ging het mis, en waarom? Als je die vraag niet kunt stellen, of haar niet kunt beantwoorden, mankeert er iets aan je opstelling.”

Een ander voorbeeld dat hij geeft is dat van een taxichauffeur die een kind doodrijdt en zegt dat ie een black out heeft gehad. In werkelijkheid lette hij niet goed op omdat hij bezig was met zijn gsm. Merckelbach: “Ik liet me te veel op sleeptouw nemen door anderen. Maar in het algemeen probeer ik me zo lang mogelijk te onttrekken aan aan wat de Amerikanen character evidence noemen: wat een tante over de verdachte zegt, of wat de advocaat allemaal te berde brengt.”

Al die afleidende informatie zit wel in het dossier.

“Je moet maatregelen treffen om die ruis buiten de deur te houden. Zo kun je van te voren iemand vragen om een selectie te maken uit een dossier met daarin de werkelijk belangrijke dingen. Je kunt ook een geanonimiseerde versie van je verslag aan een collega geven en vragen: vind jij dat deze redenering stand houdt, of zien we iets over het hoofd? Een goede getuige-deskundige opereert nooit alleen.”

Harald Merckelbach (Valkenburg-Houthem, 1959) stamt uit een geslacht van grondbezitters en notabelen. “Een toekomst als jurist lag voor de hand, maar daar had ik geen zin in. Ik wilde filosofie studeren.” Zijn ouders vonden het best – “als je maar boeken leest, jongen.” Toen het zo ver was, koos hij toch voor psychologie, vanwege het perspectief op de arbeidsmarkt. Hij studeerde af in Utrecht, om te kunnen promoveren moest hij uitwijken naar de toen nog jonge Universiteit van Maastricht. Na zijn dissertatie, over pavloviaanse conditionering, bleef hij er plakken. “De universiteit en het onderwijssysteem hier bevielen zo goed dat ik nooit heb overwogen om te verkassen. Inmiddels hoor ik bij het meubilair.”

Op psychologisch onderzoek gebaseerde leugendetectors, stemanalysekastjes en explosievendetectoren blijken vaak amateuristisch prutswerk. Dan is het toch de intuïtie die ons moet redden.

“Daar ben ik het niet mee eens. De kern van de zaak is dat we ook in het dagelijks leven steeds meer bezig zijn met moraliteit: wat is eerlijk en wat niet, wie liegt en wie niet. De opinies die we daarover ontwikkelen, willen we legitimeren. Wat doen we dan? We ontwikkelen technologie die fungeert als shortcut naar legitimiteit. Moet je terug naar je intuïtie als blijkt dat die technologie niet werkt? Uit onderzoek blijkt dat we veel over leugenachtigheid kunnen zeggen als je mensen laat beschrijven wat ze hebben gezien. Een leugenaar zal nooit zeggen: dat weet ik niet meer. Die komt met een verhaal. Een leugenaar zal ook niet gauw een dialoog beschrijven of een ontlastend verhaal over de dader hebben. Deze indicatoren zijn niet waterdicht, maar kunnen je wel helpen om het onderscheid te maken. Je gaat niet af op intuïtie, maar op een wetenschappelijke staalkaart waarvan we weten dat die werkt.”

Zijn intuïties te onderzoeken?

“Een van de best bestudeerde situaties is de dokter die geconfronteerd wordt met een patiënt: is het een aansteller of iemand die echt iets heeft? Dat onderzoek laat keer op keer zien dat artsen notoir slecht zijn in het detecteren van simulanten.”

Ik heb altijd gedacht dat bekwame artsen daar juist wel goed in zijn.

“Een directeur van een psychiatrische kliniek huurde eens vijf acteurs in als simulant. Zijn door de wol geverfde psychiaters bleken niet in staat ze op te sporen. Zelfs niet toen hen werd verteld dat er vijf fake-patiënten in het bestand zaten. Ook internisten en huisartsen zijn notoir slecht in het opsporen van simulanten. Hun intuïtie laat hen in de steek, omdat ze worden opgeleid met het idee dat je één fout nooit mag maken: tegen een ernstig zieke zeggen dat er niks aan de hand is. Dus gaan ze in elk verhaal mee.”

Bij politieposten en vliegveldcontroles wereldwijd wordt detectieapparatuur gebruikt die nep is. Ze staan er om ons een gevoel van veiligheid te geven.

“Klopt. Iemand van de Britse geheime dienst vertrouwde het niet, schroefde de kasten open en kwam er achter dat ze leeg waren. Waar ik me meer zorgen over maak zijn softwarespecialisten die zeggen dat ze jihadsympathisanten kunnen opsporen. Het is moeilijk om die software als een kastje uit elkaar te schroeven en te zeggen: dit klopt wel en dit klopt niet. Vaak is het technologische blabla waarvan we maar moeten aannemen dat het klopt. Hetzelfde geldt voor alles wat te maken heeft met biomarkers waarmee je ogen worden gescand om je identiteit te bepalen.”

We mogen van geluk spreken dat we Peter R. de Vries hebben.

“Ik kan het prima met hem vinden. Een van de dingen die hij heel goed doet, is het in kaart brengen van internetfraude, hoe fraudeurs ons gebrek aan kennis van moderne technologie gebruiken om ons geld af te troggelen, en het intimideren van mensen via het web. Af en toe hebben we contact. Dan wil hij mijn mening over een zaak, of ik wil wat van hem weten.”

Hij lijkt me iemand die op zoek gaat naar de feiten nadat zijn intuïtie hem heeft gezegd dat er iets niet in de haak is.

“Weet ik niet. Ik heb een paar keer met hem samengewerkt in zaken die hij onderzocht en waar ik getuige-deskundige was. Ik had nooit de indruk dat hij van meet af aan een mening had over een zaak of een verdachte. Hij was juist degene die alle opties zo lang mogelijk open hield. Je zou het hem zelf moeten vragen, maar ik denk dat hij volgens een op ervaring en feiten gebaseerde heuristiek te werk gaat.”

Bij strafzaken gaan ook experts regelmatig de mist in. Koren op de molen van populisten die graag wetenschappers bashen en de mensen oproepen om hun intuïties te volgen.

“Ik besef dat. Toch is het voor de dag durven komen met mislukkingen en het toegeven van je tekortkomingen het wezenskenmerk van de wetenschap. Zonder dat kan er geen accumulatie van kennis optreden. Je móet als wetenschapper op zoek naar de falsificatie, je móet op zoek naar de foutenmarge in je onderzoek. Dat er daardoor minder wordt opgekeken tegen de wetenschap als verheven instituut, is misschien wel goed. Net zoals het goed is dat wetenschappers niet zo hoog van de toren blazen dat ze binnenkort een middel tegen kanker hebben, dat ze dementie kunnen oplossen, en het probleem van overbevolking. Sinds we de wetenschapsvoorlichter op de universiteit hebben, verschijnen persberichten waarin de indruk wordt gewekt dat de oplossing van alle grote wereldproblemen aanstaande is.”

In tv-series als Silent Witness en Crime Scene Investigation zien we bollebozen de meeste ingewikkelde misdrijven oplossen. In de realiteit van de rechtszaal zien we hoe vaak het fout gaat.

“In de VS is een complete data base van gerechtelijke dwalingen opgebouwd. Nederland wil voor een dubbeltje op de eerste rij zitten. We stellen allerlei eisen en roepen van alles over onze rechters, maar willen niet investeren in het gerechtelijke apparaat. Als je ziet hoe vaak het daar misgaat door te hoge werkdruk. Volgens Europese wetgeving moet er bij elk verhoor een advocaat aanwezig zijn; bij ons wordt juist stelselmatig bezuinigd op de rechtsbijstand. We spreken schande van de ontwikkeling van de rechtsstaat in Polen, en kijken niet wat we zelf aan het doen zijn.”

Merckelbach staat bekend als criticaster van neurobewijs in de rechtszaal. Door geheugenverlies, stemmen uit het hiernamaals, black outs en andere neurologische aandoeningen zouden verdachten buiten hun wil om hebben gehandeld en dus niet verantwoordelijk zijn voor hun daden. Niet alleen deskundigen, ook verdachten gebruiken de bestseller Ik ben mijn brein van Dick Swaab om hun argumenten kracht bij te zetten. “Zo daalt de Zeitgeist neer in de hoofden van toekomstige verdachten”, schrijft Merckelbach in Intuïtie maakt meer kapot dan je lief is.

Dat is nogal een claim, dat mensen een misdrijf plegen met in hun achterhoofd de gedachte dat de bevindingen van Swaab hen zullen ontlasten.

“We hebben al gevallen gezien van verdachten die zeggen: ‘Ik heb een neurologische aandoening en kon er dus niets aan doen’. Waar het mij om gaat is iets waar Theodore Dalrymple over heeft geschreven. Criminelen worden geacht met een verklaring van hun daad te komen, bij de politie, bij de rechtbank, bij hun eigen familie. Er was een tijd dat het courant was om te zeggen dat het kwam door de tegenstelling arm-rijk, de neomarxistische criminologie die ook in de rechtszaal belandde. Toen kwam de fase van de psychisch ontspoorde verdachte wiens opvoedingssituatie niet veilig was geweest: dat waren de pseudo-freudiaanse verklaringen. Inmiddels zijn we in de fase beland van het neuro-narratief. Mensen zeggen: ik heb een neurologisch probleem waar ik niets aan kan doen. Iemand als Swaab moedigt dat onbedoeld aan. Ik heb veel respect voor hem als wetenschapper, maar hier overspeelt hij zijn hand.”

Maar hoe zit het nu met die vrije wil?

“Weet ik niet. Wil je dat ik een antwoord geef uit vrije wil, of…?”

“Sinds de Verlichting gaan we ervan uit dat mensen begiftigd zijn met een vrije wil, dat ze keuzes kunnen maken en daarvoor ter verantwoording kunnen worden geroepen. Als je die aanname loslaat, kan er niet meer voor de wet getrouwd worden, zijn contracten waardeloos en kun je geen hypotheek meer afsluiten. We weten immers niet of de mensen het uit vrije wil deden. Schreef Swaab zijn boek uit vrije wil? Of heeft zijn baas een pistool op zijn hoofd gezet? Het heeft geen zin om de vraag te stellen of verdachten een vrije wil hebben. Als dat niet zo is, hoe moet het dan verder met ons strafrecht?”

Het raakt de oude discussie over nature and nurture, over erfelijkheid en opvoeding.

“Zeker, en dat is een debat die we moeten blijven voeren. Wat is de werkelijke speelruimte van mensen om beslissingen te nemen in het leven. Daar hebben in het verleden allerlei filosofen verstandige dingen over gezegd. Wat mij frappeert aan mensen als Swaab, en ook de Amsterdamse hoogleraar Victor Lamme, is dat ze die filosofen gewoon in hun gezicht piesen. Ze gaan voorbij aan wat we weten uit de wijsgerige antropologie over de vrije wil van mensen, en zeggen eenvoudigweg: ‘Ik heb ontdekt dat het brein zo belangrijk is, dus we zijn ons brein.’

Het lijkt me een provocatief boek.

“Jazeker. Maar wel met heel ver gaande consequenties. Mensen als Lamme willen mensen die voor een zedendelict zijn veroordeeld onder de scanner leggen en ze plaatjes laten zien van kinderen. Als er dan in de emotionele gebieden van hun hersenen iets oplicht, houden we ze vast. Maar hoe goed is de machine van Lamme? Een andere vraag die niet wordt gesteld, is wat is er mis kan zijn met een pedo-seksuele voorkeur zo lang die niet wordt gepraktiseerd? Hier vervagen de grenzen tussen wat mensen denken, fantaseren en doen. Terwijl in het strafrecht alleen het laatste, wat ze doen, telt.”

 

Harald Merckelbach, Intuïtie maakt meer kapot dan je lief is. Vanaf 7 september in de boekhandel. Uitgeverij Prometheus, 19,99 euro.