Tussen het Vrijthof en het Onze-Lieve-Vrouweplein in Maastricht staat een eeuwenoud prachttheater dat nog amper wordt gebruikt voor culturele doeleinden. “Zo’n schitterend Italiaans theater! De stad zou het nooit toestaan dat de Onze-Lieve-Vrouwekerk zo zou vervallen.”

Jo Timmermans werkte bij het gemeentelijke energiebedrijf, toen hij in 1958 het aanbod kreeg om te verkassen naar La Bonbonnière, ook eigendom van de gemeente Maastricht. “Praat er even goed over met je vrouw”, raadde de directeur hem aan. “Met wat je daar allemaal te zien krijgt, moet je als man sterk in je schoenen staan.”

Timmermans is nog steeds bij zijn vrouw. De opmerking van de directeur geeft vooral aan hoe destijds over de theaterwereld werd gedacht. Timmermans: “Toen een paar jaar later danseressen van de Folies Bergère uit Parijs naar Maastricht kwamen, werd daar tijdens de preken voor gewaarschuwd.”

Hij begon als belichter, maar werd al snel het hoofd van de technische dienst. Na een verbouwing voor het in tijden van wederopbouw astronomische bedrag van 4,5 miljoen gulden gold het theater als uiterst modern. Die voorsprong was Maastricht snel kwijt. In de jaren zestig liet de ene na de andere gemeente een moderne schouwburg bouwen. Timmermans: “Grote shows die elders gemakkelijk konden worden uitgevoerd, moesten bij ons worden aangepast. Het podium was heel klein. Dansers van het Nationaal Ballet waren in twee sprongen van de ene naar de andere kant. Publiek zat bovenop het toneel. Als je bij een voorstelling met de acteur Albert van Dalsum op de eerste rij zat, kon je beter een paraplu meenemen.”

Douches ontbraken. “Ko van Dijk schminkte zich in de jaren zestig zwart voor de rol van Othello in De moor van Venetië. Voor hem werd vooraf een douche geëist. Toen heb ik een kamer geregeld in het Derlon Hotel, waar hij zich af kon spoelen. Van Dijk zelf vond dat niet nodig. Geef maar een teil, zei hij.”

Voor Timmermans en zijn medewerkers was het nog het meest behelpen. Zeker naarmate de jaren vorderden en de schouwburger steeds minder paste bij de voorstellingen van die tijd. “Vrachtwagens konden niet tot achter het podium komen. Wij stonden op een balkonnetje tien meter boven de grond bij wind, regen en sneeuw spullen naar boven te hijsen.”

Timmermans werkte nog mee aan de voorbereidingen van de bouw van het Theater aan het Vrijthof, maar maakte de verhuizing in 1992 niet meer mee als medewerker. In 1989 nam hij afscheid als hoofd technische dienst.

Roel van den Berg, de huidige directeur van de Bonbonnière, krijgt nog af en toe bezoek: omaatjes van in de negentig die aan de arm van een van hun dochters nog één keer op het podium willen staan waar ze ooit triomfen vierden als artiest. Hij leidt ze graag rond. Ontroerend vindt Van de Berg dit soort momenten.

Met ander sentiment heeft hij minder op. Cultuur is welkom, maar zijn bedrijf is geen liefdadigheidsinstelling. “Dit is een oud pand met heel veel vaste lasten. Het is een hele klus om dat rendabel te exploiteren, zeker als je, zoals wij, werkt zonder enige subsidie. Dan moet je reële prijzen rekenen.”

Nadat de schouwburg in 1992 verhuisde naar het Theater aan het Vrijthof moest de Bonbonnière nog tien jaar lang een deel van het jaar onderdak bieden aan culturele evenementen, de zogenaamde vijftig-dagen-regeling. Toen die afspraak was verjaard, was het voor de stad even wennen aan de voortaan gepredikte nieuwe zakelijkheid. Gezelschappen vertrokken. Het Parcours, de opening van het culturele seizoen, wilde gratis gebruik maken van de zalen, maar kreeg nul op het rekest.

De tegenwoordige Bonbonnière, nog steeds eigendom van de gemeente maar in erfpacht gegeven aan Heineken, is niet volledig cultuurloos. Beroepsbal Beau van Erven Dorens nam er zijn weinig succesvolle oudejaarsconference op. Cabaretier Micha Wertheim werd er met zijn voorstelling Voor de zoveelste keer hartelijk ontvangen nadat hij niet was geboekt door Theater aan het Vrijthof. Afgelopen najaar deden dichters de indertijd spraakmakende manifestatie Rimrammen in de Redoute van 44 jaar geleden dunnetjes over. Een aantal amateurgezelschappen huurt de oude schouwburg nog altijd af voor zijn voorstellingen, maar voorzieningen rondom het podium die stuk gaan worden in veel gevallen niet meer gerepareerd. Laat staan dat er een nieuwe trekinstallatie komt. Van de Berg: “Dat kost meer dan een miljoen euro. Dat verdienen we nooit terug.”

La Bonbonnière ann0 2012 is er voornamelijk voor feesten en partijen. Directeur Van den Berg mikt vooral op de zakelijke markt. Het lukt hem voorlopig om de onderneming door de crisistijden heen te loodsen. “Het is allemaal wel een stuk kariger geworden. Vroeger had je congressen met twee- à driehonderd mensen en kon je uitpakken met grootse buffetten. Nu nodigen ze maar vijftig man uit en is een broodje kaas ook goed genoeg.”

Bijna vier eeuwen geleden werden op deze plek de eerste toneelstukken opgevoerd. Bij de inzegening van de nieuwe jezuïetenkerk op 28 en 29 juli 1614, buiten woedde de Tachtigjarige Oorlog, stonden De verovering der Arke door de Philistijnen en Het terugvoeren der Arke op het programma. De Vlaamse architect Petrus Huyssens haakte aan bij de in de streek gangbare bouwstijlen, maar introduceerde daarbovenop de vormentaal van de barok.

Aan de straat Achter de Comedie zijn vandaag de dag nog restanten van het klooster te vinden waar de jezuïeten begin zeventiende eeuw een succesvol college runden. Onomstreden waren ze nooit, de jezuïeten. De orde kampte toen al met een door gekonkel beduimeld imago. In 1638 wilden roomse elementen, onder wie een aantal vooraanstaande jezuïeten, Maastricht uitleveren aan de Spanjaarden. De ontdekking van het complot leidde tot een flink aantal doodstraffen en de verbanning van de orde uit de stad. Ze keerden pas terug na de verovering van de vesting door de Fransen in 1673.

Nadat eerder gebouwen aan de Boschstraat en de Lenculenstraat dienst hadden gedaan als theateraccommodatie, werd de jezuïetenkerk vanaf 1780 omgebouwd tot schouwburg. In roomse kringen kon men die omvorming maar moeilijk verkroppen: daar hadden ze nog liever protestanten als nieuwe gebruikers gezien dan acteurs. Voor de clerus vertegenwoordigden toneelspelers een amorele wereld vol vunzigheid en verleiding.

Tumultueuze tijden verdreven af en toe ook de acteurs weer uit het pand. Aan het begin van de Franse tijd deed het gebouw dienst als magazijn, aan het einde nog even als ziekenhuis. Tijdens de Belgische Opstand (1830-1839) verbleven er militairen. Verder kreeg het theater er tijdens de negentiende eeuw ruim baan. Artistiek was het niet altijd even hoogdravend: de stad zwoer bij opera, melodrama’s en kluchten. De acteurs speelden in het Frans. Het publiek leefde mee in dezelfde taal, of in alle emotie in het Nederlands of het Maastrichts. Het liep kennelijk zo de spuigaten uit, dat de gemeente eind jaren zeventig van de negentiende eeuw een verbod op schreeuwen en discussiëren uitvaardigde.

In dezelfde tijd werd het theater voor veel geld verbouwd. Uitgaan in Maastricht kreeg een weelderiger aanzien met goud en het rood van het pluche als dominante kleuren, uitgelicht door kroonluchters uit Berlijn. Meerdere opknapbeurten volgden. De kostbaarste was de al genoemde in 1958. De meest in het ooglopende toevoeging destijds: de tot op de dag van vandaag te bewonderen plafondschildering van Charles Eyck in de theaterzaal.

Met een capaciteit van driehonderd toeschouwers bleef de voorziening veel te klein voor een stad als Maastricht. Het in 1992 geopende Theater aan het Vrijthof kon drie keer zoveel publiek herbergen.

Anno 2012 is de Bonbonnière nog bezwaarlijk een stedelijke cultuurtempel te noemen. Voormalig theaterdirecteur Guido Wevers, tegenwoordig artistiek directeur van VIA 2018: “Het is tragisch en pijnlijk om te moeten constateren dat zo’n prachttheater er totaal uitgeleefd bij staat. Die plek behoort tot het culturele patrimonium van Maastricht. Een gebouw met die mogelijkheden zou een van de actief benutbare culturele gelegenheden van de stad moeten zijn. In de eerste jaren na de opening van het Theater aan het Vrijthof was er nog het een en ander mogelijk. Nu nauwelijks meer.”

Wevers noemt het merkwaardig dat de huidige staat van de Bonbonnière niet meer beroering veroorzaakt. “Zo’n schitterend Italiaans theater! De stad zou het nooit toestaan dat de Onze-Lieve-Vrouwekerk zo zou vervallen.” Toch staan er in het bidbook van VIA 2018, dat komende maand wordt gepresenteerd, geen concrete ideeën voor de Bonbonnière. Maar Paul Lambrechts, beleidsmedewerker cultuur bij de gemeente, vindt dat dit bij een verdere uitwerking er wel van zou moeten komen. “Zo een mooie en met enkele eeuwen theaterhistorie beladen plek verdient een rol in 2018. Hoe precies is nu nog niet te zeggen, maar aandacht voor het eigen theatrale erfgoed is onderdeel van elke culturele hoofdstad.”

Dit is het 26e artikel in een reeks van 35 over Plekken der Herinnering in en rond Limburg, een project ism de BV Limburg.