Wil Boesten debuteerde in 2007 met Spiltijd. Afgelopen voorjaar verscheen de opvolger Tot de regen komt, een broeierige en theatrale roman over vaderloosheid, gefnuikte ambities en zelfdestructie. Sindsdien voelt hij zich als herboren. “Er is een magisch denken dat je als schrijver nodig hebt om jezelf te overtuigen dat er betekenis zit in wat je doet.”

Toen zijn moeder enkele jaren geleden lange tijd ziek was, kwam Wil Boesten regelmatig vanuit Dordrecht met de trein naar Amstenrade.  ’s Ochtends heen, ’s avonds terug. Van overblijven was geen sprake, Limburg was nog steeds dat achterlijke gebied uit zijn jeugd  waar niets te beleven viel. Nu hij voor research van zijn volgende roman opnieuw met enige regelmaat naar zijn geboortegrond afreist, merkt hij dat hij milder is geworden. Afgelopen voorjaar ging hij met zijn zoon wandelen in de bossen bij Puth. Het werkte louterend. “Die afwerende houding was projectie. Ik heb de omgeving waarin ik opgroeide lange tijd nagedragen dat ik iets gemist heb, vergeleken bij vrienden uit meer culturele milieus. Dat sloeg natuurlijk nergens op. Projectie.”

Toch kwam die houding niet uit de lucht vallen. Op mijn voorstel ontmoet ik Wil Boesten op een zonnige herfstdag op een terras aan de Maas in Maastricht. Alsof het zo heeft moeten zijn: ginds, op de Wilhelminabrug, was zijn vader slachtoffer van een nooit opgehelderd auto-ongeluk. Op 22 november 1963, de dag dat John Kennedy werd vermoord. In zijn spiksplinternieuwe auto was pa Boesten onderweg van een sollicitatiegesprek dat hem een nieuwe baan zou opleveren. Hij was 33, de toekomst lachte hem en zijn vijf kinderen tellende gezin toe.

Zo groeide Wil Boesten (Schinnen, 1962) op zonder vader. “Dat is bepalender geweest dan ik lang heb willen zien. Net als het Limburgse ‘tekort’. In mijn ogen was Zuid-Limburg achterlijk en acultureel. Toen ik studeerde in Utrecht heb ik als een gek mijn accent proberen af te leren. Om er maar niet bij te willen horen.” Dat gevoel is inmiddels verdwenen. “Als ik nu in de trein naar Maastricht zit, ga ik weliswaar niet terug ´naar huis´, maar naar een plek die ik ken. De weerzin is eruit, ik heb vrede gesloten met wat het is en hoe het zo is gekomen.”

Het schrijven van Tot de regen komt speelde daarbij een grote rol. Het gezagsprobleem en het weghonen van oordelen van anderen zijn eigenschappen die ook de hoofdpersoon Emidio met zich meedraagt.  Als vermeend muzikaal genie raakt de vaderloze Emidio in conflict met zijn pianoleraar. En met zijn vrienden, met wie hij vanwege een extreem warme en droge zomer naar een afgelegen bergdorpje trekt, wordt elke confrontatie tot op het einde uitgevochten.  Met een afloop die zich laat raden.

Laatbloeier

“Mijn eerste roman voltooide ik op mijn 24e. Een mislukt boek dat gelukkig nooit is gepubliceerd. Een jaar later ben ik als vertaler aan de slag gegaan; op mijn 42e leverde ik daar met de vertaling van Albert Vigoleis Thelens Het eiland van het tweede gezicht mijn meesterproef af. Duits is voor mij een soort moedertaal, ik begrijp het van binnen. Heimat betekent misschien meer voor me dan Oranje; als Nederland er bij een voetbaltoernooi uitvloog, was ik automatisch voor Duitsland. Nou, leg dát je studievrienden maar eens uit. Ik debuteerde toen ik 44 was. Lange tijd heb ik gedacht dat je een genie moet zijn om een roman te kunnen schrijven. Dat ben ik natuurlijk niet, maar ik weet inmiddels dat ik wat teweeg kan brengen als ik mijn pen op papier zet. Dat blijkt ook uit de reacties op Tot de regen komt.”

Joseph Roth

“Van Roth heb ik maar één boek vertaald, maar ik heb veel van hem opgestoken. Hij vertelt zó makkelijk. Ik hou trouwens van de meest uiteenlopende literatuur, van Siebelink tot Franzen. Gelukkig heb ik het vermogen tot bewonderen. Daardoor ben ik bijvoorbeeld niet geschikt als recensent, ik heb dat een tijdje gedaan maar het werkte niet. Het vertalen voelde steeds meer als bliksemafleider voor mijn schrijversambitie, tot ik Spiltijd had voltooid. Toen wist ik: dit is wat ik wil, wat ik kan. Dit is wat ik me op mijn 24e heb voorgenomen.”

Buitenland

“Lange tijd ben ik ervan overtuigd geweest dat je als schrijver niet te veel van jezelf moet laten zien, dat je op zoek moet gaan naar een soort universalistische setting. Spiltijd speelt  in Duitsland, Polen en Nederland. Met Tot de regen komt wilde ik een stap verder gaan. Er  mochten geen Nederlanders in voorkomen, het moest een onbekende context hebben, zoals Het spinsel van de eenzaamheid van Paul Auster. Het is niet helemaal gelukt: het boek speelt in Italië, de hoofdpersonen vluchten naar een op een eroderende rots gelegen uitgestorven stadje dat op kunstmatige wijze overeind wordt gehouden om het verval te kunnen laten zien. Een mooie metafoor voor Europa, toch?

Met Tot de regen komt is die afstandelijke opstelling gelogenstraft. Je kunt niet uit jezelf treden in een boek. Zoals Thomas Mann zei: ‘Autobiografisch wird’s immer.’ En Flaubert: ‘Madame Bovary, c’est moi.’ Alle bagger, ellende en ideeën komen uiteindelijk toch uit jezelf. Het schrijven van Tot de regen komt was een enorme tour de force, maar sindsdien ben ik vrijer, rustiger ook. Dit is wat het moest worden. Dat geeft een hoop rust, ook in het schrijven van het volgende boek.”

Vaderloos

“Het is opvallend dat in slechts een paar recensies van Tot de regen komt het motief van Emidio’s  vaderloosheid en het daaruit voorkomende gezagsprobleem wordt herkend. Het  boek gaat over wat je allemaal kunt verzinnen om te ontlopen wat je het liefste wil, en wat je daarvoor moet doen. Als wonderkind op de piano is Emidio niet bereid de inspanningen te leveren die daarbij horen. Daarnaast heeft hij een moeder die hem tegelijk bevestigt en ontkent. Dat zal iedere Limburger herkennen: ‘Wat meen jíj je wel niet?’ Het is een theatraal en grotesk boek. Emidio heeft een dubbelzinnige verhouding tot Neva, de vriendin van een vriend, in zijn projecties is ze  beurtelings moeder, hoer en madonna. Misschien zelfs een beetje vader. In mijn volgende boek zit een wordingsverhaal van iemand die zijn roeping wel najaagt. Ondanks de nodige afleidingen natuurlijk, die dan weer voor spanningen zorgen. En ook hier speelt vaderloosheid weer een belangrijke rol.”

Onbetrouwbaar

“De ik-personen in Spiltijd en Tot de regen komt zijn inderdaad onbetrouwbare vertellers, maar dat  geldt toch voor iedere verteller? Mensen van tegenwoordig zijn verslingerd aan wat ‘echt’ is, tegelijkertijd wordt hun leven steeds artificiëler. Ze maken vakantiefoto’s die veel mooier zijn dan de werkelijkheid, en hebben tegelijkertijd een enorme hang naar ‘waar’ en ‘controleerbaar’. Ze willen ook steeds gemakkelijkere boeken lezen: het plotgerichte boek is in, op gelaagdheid en verwijzingen zit niemand meer te wachten. Het adagium van WF Hermans, dat er in een boek geen mus van het dak mag vallen zonder dat dat betekenis heeft, lijkt verdwenen. Mensen willen ‘waar gebeurd’ en ‘feiten’, terwijl juist fictie kan helpen die zogenaamde werkelijkheid te duiden. Het chagrijn en onbehagen van deze tijd komt voort uit het bombardement van informatie dat mensen elke dag over zich heen krijgen. Je kunt er niks meer mee. Het maakt dat ze geen kant meer op kunnen. De toekomst is een monster met zeven koppen geworden, dus vluchten ze in een verheerlijkt verleden dat nooit heeft bestaan.”

Dordrecht

“Ik woon er nu bijna tien jaar. Vorig jaar mocht ik er de stadslezing houden, als titel kreeg ik De gedroomde stad mee. Zo’n essayistisch uitstapje vind ik heerlijk, ik zou het wel vaker willen doen. Waarom? Omdat ik denk dat ik er goed in ben, en omdat het een fijne denkoefening is. Het dwingt je tot het uitzetten van een sterke lijn, tot gestructureerd denken. Bovendien vind ik dat ik wel wat te melden heb over de wereld, wat ik in een roman niet kwijt kan.”

Oek de Jong

“Een dag na het inleveren van het manuscript van Tot de regen komt stapte ik in de trein naar Parijs, en wie zat er in de coupé? Oek de Jong. Nadat ik in 2006 mijn eerste boek had ingeleverd, ging ik met een vriend naar het café en wie zat daar? Oek de Jong. Toen ik in de jaren tachtig zijn Opwaaiende zomerjurken las, realiseerde ik me voor het eerst dat je schrijver kon willen worden. Deze elementen passen perfect in het magisch denken dat je als schrijver nodig hebt om jezelf te overtuigen dat er betekenis zit in wat je doet. In 2008 schreef ik voor De Revisor een essay over Oek de Jong, sindsdien heb ik regelmatig contact met hem. Hij heeft me gedwongen na te denken over het vak van schrijver, hoe je een boek in jezelf kunt laten ontstaan. Ik ben opgegroeid met het idee dat je vooral iets níet moet willen. Dat leverde een onzekerheid op die verder gaat dan de ergste twijfel: spéél ik niet vooral dat ik schrijver wil zijn? De Jong is een voorbeeld van iemand die weet wat hem te doen staat, en het dan ook doet. Hij heeft me geleerd geduldig te zijn, tijd te nemen.”

‘Eigen landschap’.

“Ik heb lange tijd gedacht dat ik ontworteld was, dat ik nergens echt thuishoorde. ‘Onzin’, zei De Jong, ‘joden, díe zijn ontworteld, en diplomatenkinderen’. De beelden die je in je draagt vormen je ‘eigen landschap’. Als het erop aankomt, komen ze altijd boven, diep in je zit een bron die die beelden voedt. Ik was niet ontworteld, maar ontheemd. Vandaar dat mijn volgende boek zich in Zuid-Limburg afspeelt, die mysterieuze dood van mijn vader zit er ook in. Maar het wordt geen heimat-roman, met roots of autobiografie heeft het niets te maken.”

De prijs

“Ik was in Zuid-Italië toen ik hoorde dat ik genomineerd was voor de Halewijnprijs. Mijn uitgever probeerde te bellen terwijl ik in een trattoria aan zee zat, maar de telefoon stond uit. Het is een fijn soort erkenning van wat je doet. De prijs is weinig bekend bij het publiek. Dat is jammer voor een prijs die zich ten doel stelt nog niet zo bekende schrijvers meer publieke aandacht te geven. Erkenning ja, dat blijft uiteindelijk toch belangrijk. “

Wil Boesten, Tot de regen komt. Uitgeverij Augustus, 18,95 euro. www.augustus.nl