– Wil, mag ik eens een domme vraag stellen?

– Het zou niet voor het eerst zijn René.

– Wat is een white cube? Een popgroep uit Londen? Een voetbalclub uit Zuid-Afrika? Je hoort iedereen zeggen dat we er vanaf moeten, maar eerlijk gezegd wist ik geeneens dat we er een hadden.

– Een white cube, René, is een traditioneel museum met witte muren. Daarin is kunst veel te veel kunst. En dus exposeren ze het tegenwoordig liever in fabrieken, kantoren, op het station of in de buitenlucht.

– Maar de negerinnen op jouw schilderijen steken toch juist heel goed af tegen een witte achtergrond? Die ga je toch niet in een bos hangen?

– Precies, daarom is al die nieuwlichterij ook niks voor mij.

– Over negers gesproken, Wil. Wij hadden die voetballer van Roda, die Sekou Cissé, moeten kopen.

– Waarom? Die komt bij jou thuis echt niet de vaat doen René. Bovendien zijn de negers behoorlijk over de kop gegaan de laatste driehonderd jaar. Weet je wat die jongen moest kosten?

– Luister, als toch iedereen aan een voetballer van zes miljoen zit te trekken, hadden we net zo goed mee kunnen trekken. Die jongen had moeten blijven, ik durf te wedden dat de provincie Limburg er subsidie op had gezet.

– Nou je het zegt, René, op de Biënnale van Venetië ligt een Cissé in een werk van Jan Fabre. We hadden hem als model of als voetballer kunnen verhuren natuurlijk. Of door die malle Klashorst laten schilderen, en dan exposeren in de laatste white cube.

– En weet je wat dan het mooiste was geweest? Dat-ie alleen maar meer waard was geworden.