Het spel van Oranje is van een verpletterende schoonheid.

Eigenlijk zou dit stukje moeten gaan over de Chileense bondscoach Sampaoli, de man die langs de lijn meer meters aflegt dan Andrea Pirlo op het veld. Geweldige act, de boosheid van de man omdat Oranje niet speelde zoals hij verwacht had: 4-3-3 en 76 procent balbezit. Had de wedstrijden tegen Spanje en Australië zeker over het hoofd gezien.

Graag had ik willen speculeren over de herkomst van zijn nauwsluitende trainingsbroek en over zijn volgende baan: verkeersagent in hartje Rome. Maar ik doe het niet. De Chilenen zijn al thuis, en Sampaoli is alweer Schnee von gestern. Terwijl Oranje door is naar de kwartfinale. En hoe.

Al eerder schreef ik hoe fijn het is om een WK in het buitenland te volgen. Je mist veel dat je graag wil missen: de oranje slingers in het kantoor tegenover je, de koffieautomaat, Johan Derksen, op en neer springende leden van het Koninklijk Huis.

En je maakt nog eens wat mee, zeker in een land dat zelf in de eerste ronde tamelijk roemloos werd uitgeschakeld. Zoals in bar Peperosa, waar ik de partita tegen Mexico ging kijken. Er waren drie vrienden overgevlogen, niet voor de wedstrijd, maar om een paar dagen door het landschap te fietsen en de Monte Amiata (1734 metri sul livello del mare) te beklimmen. Niet om een bepaalde reden, behalve dat we het elk jaar doen.

Om tien voor zes nestelden we ons achter vier grote potten bier. De Peperosa-serveerster bracht nootjes en chips, en articuleerde met rollende r’s alvast Arrrjen Rrrrobben. Ze glimlachte.

De eerste helft was een formaliteit. De nul houden, en sober spelen, prima. In de tweede helft zou Oranje een paar scherpe counters uitserveren, en konden we een feestje bouwen.

Het was niet zozeer de 0-1 die dat scenario om zeep hielp, maar de discjockey van dienst in Peperosa, een vadsige  jongen met afgezakte broek en een blonde geitensik. Na de hervatting weigerde hij de snoeiharde dance-beats te dimmen en het tv-geluid weer aan te zetten. Protesten bij de bedrijfsleider haalden niets uit, hij verroerde geen bakkebaard.

Vervolgens vroeg een van mijn vrienden de geitensik in vloeiend Roermonds of hij misschien even naar hem toe moest komen, om te assisteren met het uitzetten van die cirkelzaagmuziek.  De sik achter de draaitafel werd steeds kwaaier – en wij steeds wanhopiger, want de 1-1 wilde maar niet vallen. Totdat Sneijder ons verloste met een schot dat zó hard en vooral zó welkom was dat we op 1400 kilometer afstand Jack van Gelder zijn hysterie alvast vergaven. Zoals we even later vol clementie bogen voor de Schwalbe van Arjen Robben, en later op de avond voor de nieuwe Mexico-marketing van de KLM.

Ook vergaven we alle deskundologen die Oranje blijven hekelen. Zoals Jan Mulder, die vindt dat je moet proberen te winnen met mooi voetbal. En wat te doen, beste Jan, als dat mooie voetbal er niet in zit omdat je spelers als Paul Verhaegh in je selectie hebt? Dan probeer je te winnen met minder mooi voetbal, desnoods met lelijk voetbal, want het gaat nu eenmaal om het winnen. Dus gooi je er een portie on-Nederlandse strijd in, ontregel je je tegenstander tot in elke uithoek van het veld, ben je verdediger, middenvelder en aanvaller tegelijk, en ren je op zijn tijd het strafschopgebied in om je te laten vallen.

Geen mooi voetbal? Er staan elf onverzettelijke strijders op het veld met een onverwoestbare wil om te winnen, een tot weemoed stemmende opofferingsgezindheid en een muurvast geloof in de gekozen tactiek. Wat dit eenstemmige Oranje op de mat legt, is van een verpletterende schoonheid.

WIDO SMEETS