De kille afrekening van gisteravond doet geen pijn.
Of ik een voorspelling wilde doen voor de halve finale Nederland-Argentinië. Ai! In Brazilië geldt het als bijgeloof dat je vooraf geen rekening houdt met een nederlaag. Daar voorspelt dus iedereen een overwinning.
Ik geloof noch in de goddelijkheid van kanaries, noch in het nut van voorspellingen. Hugo Borst zei voor de wedstrijd dat hij ‘een goed gevoel’ had. Dat een voetballer zélf een voorgevoel heeft, oké. Maar zo’n zwatelaar?
Dus vluchtte ik weer in de dooddoener dat ik een slechte voorspeller ben. Het enige dat ik mijn mede-kijkers beloofde, was dat het een erg slechte en een erg harde wedstrijd zou worden. Met de nadruk op erg.
Erg hard was het niet, integendeel. Maar o wat was het slecht. Van de zeventig WK-wedstrijden tot nu toe heb ik er nog geen tien gezien. Toch weet ik zeker dat de eerste helft van Nederland-Argentinië met afstand het slechtste was wat dit toernooi te bieden had.
Na rust werd het íetsje beter, maar dat beide ploegen in 120 minuten voetbal niet één uitgespeelde kans creëerden, zegt alles. Ze waren het niet van plan. Geeft niet, wie resultaatvoetbal predikt, moet het ook op penalties durven laten aankomen. Dat deed Nederland – en het verloor. Omdat Argentijnen de ware meesters van het resultaatvoetbal zijn. Daar is Oranje, dat decennialang de schoonheid predikte, niet meer dan een rookie.
Louis van Gaal was de beste coach van het toernooi, hij kwam ver met de nieuwe spelopvatting. Zijn ploeg bleef 120 minuten buitengewoon gedisciplineerd spelen – het mocht niet baten. Het kán namelijk, dat je resultaatvoetbal speelt en toch verliest. Omdat je tegenstander ook resultaatvoetbal speelt, en er beter in is. Of omdat de Hollandse School (‘wij waren beter’) nog steeds in sommige hoofden zit.
Zoals in dat van Wesley Sneijder, die na afloop zei: ‘Als er hier één ploeg had verdiend om te winnen, dan waren wij het’. Als dat in je kop zit bij het aanleggen voor een penalty, gaat het mis. In het hoofd van geen enkele Argentijnse speler heeft gisteravond een zorgvuldige afweging plaatsgehad over welke ploeg de beste was. In die hoofden zat slechts die ene, meedogenloze gedachte: winnen.
Iedereen weet dat dit Nederlands Elftal – niet half zo goed als dat van 1998, maar wel veel strijdbaarder – in Brazilië het onderste uit de kan heeft gehaald. Dus kijken we zonder spijt weerom. Heel anders dan in 1998, toen Oranje in schoonheid stierf, en het verdriet veel groter was. De kille afrekening van gisteravond doet geen pijn, het was in overeenstemming met wat eraan voorafging.
Dan is wielrennen toch een stuk ingewikkelder. Van de weergaloze Touretappe van gisteren begreep ik alleen de tactiek van Astana, met het formidabele trio Nibali, Westra en Fuglsang. Wat er achter hen allemaal gebeurde, met verbazing en verbijstering heb ik het tot me laten komen. Tot ik bedacht dat de rest – net als Oranje – simpelweg niet beter kon. Behalve Lars Boom. Die klopte zijn tegenstanders een voor een van zich af en won dit moddergevecht in grote schoonheid.
Wie zondag de WK-finale gaat winnen, wilde na afloop nog iemand weten. Mijn bijgeloof staat geen voorspelling toe, maar ik vermoed de Duitsers. Niet omdat ze de beste zijn – dat zijn ze. Of omdat ze het verdienen – dat doen ze. Maar omdat ze geen enkele wedstrijd hebben verloren. Alleen zo, beste Wesley, word je een kampioen.
WIDO SMEETS