Ooit, lang geleden, had Koen Peeters een kamer in Oostende. Bij zijn schoonmoeder. Een kamer als een vooruitgeschoven bruidsschat. Maar Oostende is veranderd, vertelt de schrijver aan AN OLAERTS. “Ik vind dit niet leuk, dit gepeuter.”
Oostende is een échte stad aan de Noordzee. Geen leugenachtig vakantieoord. Rauw. Zilvermeeuwen roven het broodje surimi uit je handen op de Vistrap. Bij de tramhalte kun je worden vermoord voor een sigaret. Eén vierde van de kinderen groeit op in armoede. Een parlementslid ging er op hotel. ‘s Anderdaags was zijn echtgenote dood. Drank en pillen. Zelfmoord. Na een assisenproces van drie weken sprak de jury de man vrij. Het is een kant van Oostende.
Het hart van dé stad aan de Belgische kust klopt. Soms zoals een ontsteking. Soms uit liefde. Wreed geluk, zo noemde Hugo Claus zijn dichtbundel die over Oostende ging. Claus was inwoner van 1948 tot 1954. Zijn vader had een drukkerij in een hoekhuis. Zo stikt Oostende van de verhalen, echte en genoteerde. De roman Kamer in Oostende van Koen Peeters is een constructie. Een beetje écht, niet helemaal. Het is opgeschreven. Literatuur liegt altijd, voor de schrijver, voor de lezer of voor allebei. “Zie je daar? Waar Erotica staat”, wijst Koen Peeters. “Daar was het café waar Paul Snoek vaak zat.” Paul Snoek is de dichter van natte verzen zoals Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water/ is liefhebben met elke nog bruikbare porie/ is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.
“Zie je daar? Waar Excursies staat”, wijst Koen Peeters opnieuw. “Daar is de vader van James Ensor in het water gesprongen om indruk te maken op zijn zoon. Vader Ensor kwam uit Engeland, dronk veel, had fantasie. De moeder van Ensor had een souvenirwinkeltje.” Het doet denken aan de schelpenwinkel van Pol en Diana, nog zo’n monument in Oostende. Er werd gretig literair gedaan over de etalage van Pol en Diana. Er lag een opgezette zeeduivel in, honderd keer herplakt en opnieuw gevernist. Maar de winkel is weg. Pol en Diana zijn overleden. Hun schelpen zijn opgeruimd. De tachtigers waren verplicht om te verhuizen. Het protest was groot. Ik moest erheen om een verslag te maken voor de krant.
Pol deed open. Hij had een gaatje in zijn keel. Om te praten moest hij het dicht houden met een zakdoek. Achter de schelpenwinkel zat hij aan een tafel met Diana. Er hing een vreemd licht. Het was geen daglicht. Het was theater. Na het interview kreeg ik oude postkaarten mee naar huis. Pol lachte erom: “Het zijn kopieën, hoor. De echte kaarten bewogen als je ernaar keek. Ik verkocht kopieën omdat ze goedkoper waren. Ik maakte ze in een copycenter, kleefde ze op karton, gaf ze plastieken oogjes.”
Toen het artikel in de krant kwam, schreef Pol een brief, een vel vol lof en bedankingen. Sommige mensen vergeet je nooit meer. Koen Peeters wijst naar de winkel. Charlotte Mutsaers woont erboven. Ook zij was boos toen de schelpen weg moesten. Maar het echte leven is geen schouwtoneel.
“Je bent een halve journalist”, zeg ik tegen Koen Peeters. Hij lacht, is elegant, charmant, danst het dansje mee. Hij is een gelauwerd auteur en géén journalist, laat staan een broodschrijver. Peeters had een mooie post bij een enorme bank en verdiende daar zijn geld, niet in zijn schrijvershuisje. Maar je merkt het meteen. Het is hoe hij in een gesprek de rollen omkeert. Hoe hij vragen begint te stellen. Hij zoekt. Hij wil weten. Hij speurt naar verhalen. Ik ken die manieren. Het zijn journalistenmanieren. “Nog goed dat we geen gangsters waren”, zegt hij over de wijze waarop hij zijn boek over Oostende schreef. “Want iedereen liet ons binnen.”
Hij en zijn schildersmaat Koen Broucke nodigden zichzelf overal uit. Ze zaten in woonkamers, stelden vragen, namen foto’s voor hun missie. Kamer in Oostende is een boek van twee jongens op onderzoek. Cultureel!
Vrijstaat O. is een zaaltje met zicht op zee, daar wordt het boek voorgesteld. Vlakbij staat het standbeeld van koning Leopold II. Hij zit in het midden op zijn paard. Rechts joelen de mensen van Oostende. Links kijken de Congolezen naar hem op. Alsof de koning heldendaden heeft verricht. Hij heeft een land leeg geplunderd. Het is onbeschoft brons. Het standbeeld moet weg, vinden sommigen. Maar het staat er nog. Iemand heeft de hand van een Congolees eraf gezaagd. De pols met het stompje is het échte leven.
Overigens staat op de zeedijk nog een koning. Het is Boudewijn, le roi triste. Ik noem het standbeeld altijd De winkeldief. Boudewijn draagt immers een enorme overjas, geschikt om gestolen koopwaar onder te verbergen. Koen Peeters: “Het standbeeld van Boudewijn is voor een sokkel ontworpen, maar de sokkel is er nooit gekomen. Je kijkt ernaar vanuit een verkeerd perspectief.” Na Koen Peeters is Oostende nooit meer hetzelfde. Arme winkeldief.
‘Een schrijver vertelt over zijn jarenlange vriendschap met een schilder’ is de kortste samenvatting van Kamer in Oostende. Koen Peeters en Koen Broucke spraken geregeld af om in Oostende rond te hangen. Ze hebben een fantasie verzonnen om er vervolgens samen naar op zoek te gaan. Ze wilden Oostende beleven zoals Oostendse kunstenaars vroeger. “Onze onderzoeksmethode hebben we het perspectivisme genoemd. Alsof het ernstig is.”
Koen Peeters lacht. Kamer in Oostende is een spel. “Een constructie. Ik ben nooit op hotel geweest in Oostende. Mijn vrouw en ik hebben een flat in Mariakerke, vlakbij. En Koen Broucke kende ik al. Ik heb hem niet voor het eerst ontmoet in de parkeergarage.”
Koen Broucke speelt piano tijdens de boekvoorstelling van Kamer in Oostende. Het is Schubert. De fragmenten die Koen Peeters voorleest gaan niet over kunst of kunstenaars. Geen Stefan Zweig of Joseph Roth die filterkoffie dronken in Brasserie Du Parc. Geen Hugo Claus die met Elly Overzier logeerde in twee kamers van Hotel de Londres. Het hotel is weg. Het is een lege taverne. Melody Tea-Room staat op de vieze ruiten.
De fragmenten die Peeters voorleest gaan over papieren bloemen op het strand, de geur van Nivea, citronella op kussenslopen en een oud Oostends kinderversje:
Hoane, moane, suukerdekroane,
pimpaljoene lijze.
Oender de zij,
potsjekarij,
daansn de piempernelletjes.
Het gaat over de maan, over suikersnoep en lieveheersbeestjes met laarsjes die dansen in de schittering van de zee. Het is gevoelig. “Ik leg mijn ziel bloter dan gewoonlijk”, aldus Peeters. “Ik vind dit niet leuk, dit gepeuter. Kamer in Oostende zijn 34 wandelingen en ontmoetingen. Maar in de cascade van portretten krijg je – zo heb ik begrepen – ook een portret van mezelf. Het zijn de bijeengeraapte ikken van een verwarde verzamelaar. Ik word meliger met de jaren. Ook al is ironie nog altijd mijn strategietje.”
In Oostende werkt het niet altijd. Bijvoorbeeld niet als het over Gaston Eysselinck gaat, de architect van De Grote Post in Oostende. Hij mocht niet meer op de werf komen. Zijn ontwerp werd gewijzigd. Zijn vriendin ging dood. Hij koos voor haar grafsteen hetzelfde marmer als dat van De Grote Post. En ten slotte pleegde hij zelfmoord. Zodra het leven toeslaat heb je aan ironie geen donder meer.
Evenmin werkt de strategie als Peeters en Broucke op bezoek gaan in het Permekehuis . Op het einde van de middag willen ze samen in het gras liggen zoals Permeke en zijn beste vriend deden. Er bestaat een oude foto van. Koen Broucke heeft De grasliggers geschilderd. Het is een prachtig werk van een schrijver en een schilder en hun vriendschap. Oostende was hun doorzichtige excuus. Deze stad aan zee heeft geen talent voor ironie.
Koen Peeters, Kamer in Oostende. De Bezige Bij, 240 pagina’s.