Het Huis van Bourgondië in Maastricht, productiehuis voor jonge theatermakers, krijgt geen geld meer van staatssecretaris Zijlstra. Hoe nu verder met een instelling die prijzen haalt en goede recensies krijgt, maar bij het publiek amper bekend is? Artistiek leider Piet Menu: “Terwijl we vechten om te overleven, is het nog nooit zo goed gegaan.”
Of hij bezig is de boeken van het Huis van Bourgondië definitief te sluiten? “Nou, eigenlijk niet”, luidt het laconieke antwoord van Piet Menu. De Vlaming, artistiek leider van het Maastrichtse productiehuis, waant zich allesbehalve in een sterfhuisconstructie. “Toen Halbe Zijlstra een streep haalde door de rijksgelden voor productiehuizen, waren we net in gesprek met provincie en gemeente over het behoud van jonge theatermakers voor de regio. Ik heb sowieso altijd geloofd dat Maastricht daar een juiste plek voor is.”
Het plan van Menu (Poperinge, 1977) is gebaseerd op twee constateringen. Een: jonge theatermakers leven als nomaden, ze strijken neer waar interessante projecten zijn. Twee: in de Europese Unie zijn overal residenties voor jonge theatermakers, behalve in Nederland. In die combinatie liggen kansen.
Voordat Zijlstra besloot de geldkraan dicht te draaien, was het Huis van Bourgondië al in gesprek met woningverenigingen om onderdak te regelen voor die residenties. Menu ziet er wel heil in, ook omdat de staatssecretaris allesbehalve consequent is in zijn denken. “Zijlstra wil de productiehuizen niet meer ondersteunen. Tegelijkertijd vindt hij dat talenten de kans moeten krijgen om diensten in te kopen bij productiehuizen.”
Dat is de weg die het Huis van Bourgondië na 2012 in wil slaan: jonge makers faciliteiten bieden, inclusief residenties. Een opstelling die past in de in 2009 omarmde nota Maastricht – Stad van culturele carrières, bedacht door topambtenaar en gewezen dramaturg Leo zum Vörde. Menu, die bijna vier jaar geleden van de Brakke Grond in Amsterdam naar Maastricht kwam: “Hier krijgen talenten meer tijd en ruimte om zich te ontwikkelen dan in Amsterdam, waar bij elke voorstelling wel iemand klaar staat om hun werk onderuit te halen.”
Dat opleiden kan ook onder de vleugels van Toneelgroep Maastricht, vindt Zijlstra.
“Het gaat niet aan om gezelschappen als Toneelgroep Maastricht als schaamlap laten dienen voor talentontwikkeling. Onderzoek heeft uitgewezen dat fusies slechts in tien procent van de gevallen wat opleveren.” Menu wil na 2012 wel naar een nieuwe werkwijze toe, volgens het bloem-model. “De Huis van Bourgondië fungeert als productiekern die partnerships aangaat met instellingen en organisaties. Zij zijn de blaadjes van de bloem. Zo werken we nu ook als samen met Tout Maastricht, Menu 2010, Cultura Nova en allerlei theaterprojecten in de wijken.”
Een ander punt van Zijlstra zijn de eigen inkomsten. Hoe zit het daarmee bij jullie?
“De Zijlstra-norm van 17,5 procent halen we moeiteloos, we zitten ruim boven de twintig procent. Net als de meeste andere productiehuizen in Nederland trouwens. Objectief gezien is het halen van die norm geen reden om ons te laten verdwijnen. Zijlstra lijkt een wrok te koesteren, maar ik weet nog steeds niet weet waar die vandaan komt.”
Misschien omdat jullie zo weinig zichtbaar zijn.
“We zijn meer dan ooit actief, in Limburg van Heerlen tot Venlo en daarbuiten. En de bezoekersaantallen stijgen spectaculair.” Enkele dagen later levert hij de cijfers. Vorig jaar leverde het HvB zeven eigen producties af en was betrokken bij acht co-producties, tegen respectievelijk vijf en zes in 2009. Het bezoekersaantal in Maastricht steeg met 11,6 procent naar 4584. Bij producties buiten de stad steeg dat aantal met 18,5 procent naar 7956. Het aantal betrokken theatermakers groeide van 28 naar 31.
Toch blijft de bekendheid beperkt. Menu: “In de trein naar Maastricht zat ik eens tegenover een man die Schopenhauer las. Ik vroeg hem of hij het Huis van Bourgondië kende. Nee. Het Theater aan het Vrijthof? Hij kwam er nooit. We slagen er kennelijk nog steeds niet in om een grote groep mensen te triggeren naar het theater te komen. Daarom vind ik het concept van de Timmerfabriek nog steeds zo’n briljant plan. C-mine Genk trekt met hetzelfde programma twee keer zoveel bezoekers als op de oude locatie. We hebben een andere, betere plek nodig om ons opnieuw te presenteren. Het levert nieuwe zuurstof op.”
Misschien richt je je teveel op de vorming van jonge toneelmakers, en te weinig op het publiek.
“Als Huis van Bourgondië zijn we vooral ondersteunend, we laten de makers schitteren. We zorgen voor de stepping stones naar succes, daarna is onze taak voorbij. Ik heb daar geen problemen mee, zolang aanvaard wordt dat je nuttig bezig bent. We zijn op dat vlak misschien te braaf geweest. Anderzijds hebben we over landelijke erkenning niet te klagen. Maar er wordt nu eenmaal eerder over de maker geschreven dan over het productiehuis.”
“Terwijl we moeten vechten om te overleven, is het nog nooit zo goed gegaan. We hebben prijzen gewonnen met Nick Steur, Ilay den Boer en Sadettin Kirmiziyüz. Ook financieel zijn we door deze co-producties gezonder dan ooit. Het is de paradox van deze tijd dat juist nu de vraag klinkt: ‘Moet dat wel, zo’n productiehuis?’”
Is Maastricht wel de toneelstad die ze pretendeert te zijn? Het Toneelstadfestival was dit jaar allesbehalve een succes.
“Klopt. Ik denk wel dat Maastricht een toneelstad is, je moet in Nederland tot Tilburg gaan om een vergelijkbaar aanbod te vinden. Aan de publiekskant valt nog een wereld te winnen, maar dat geldt ook voor de beeldende kunst. Het probleem is dat er een teveel aan doelstellingen is: we willen én amateurs én professionals én talenten én publiek bedienen, en er door Via 2018 ook nog de hele euregio bij betrekken. Dat is te veel. Misschien zijn we te ongeduldig. De Spiegeltent bij Cultura Nova was vorig jaar grotendeels leeg, dit jaar werd ‘ie goed bezocht. Het is een kwestie van de lange adem, en blijven investeren.”
Wellicht is het aanbod te groot.
“Nee, zeker niet. Volgens de Atlas voor Gemeenten van Gerard Marlet zit Maastricht qua publiekspotentieel iets boven de middenmoot. Landelijk gezien zijn drie procent van de Nederlanders heavy users die meer dan zeven keer per jaar naar theater gaan. In Maastricht zijn dat 3600 mensen. Vijftien tot twintig procent gaat minsten twee keer, dat zijn er nog eens 20.000. Er is dus een potentieel dat niet gebruikt wordt. Als ik kijk naar Hasselt en Genk kan er hier zelfs nog een tandje bij. In het Maastrichtse theateraanbod moet de vraag niet zijn of er te veel of te weinig is, maar of wel de goede voorstellingen worden geprogrammeerd.”
Hoe ziet de toekomst van Piet Menu eruit?
“Maastricht is nog steeds een interessante stad om een brug te slaan tussen Nederland en Vlaanderen. Het is een luxe: zoveel publiek te winnen, zoveel namen die nog bekendheid moeten krijgen. Je denkt toch zeker niet dat de spirit van de kunstenaars kapot kan worden gemaakt door iemand als Halbe Zijlstra. Maar of Maastricht hen een plaats zal blijven bieden om dat waar te maken, is een politieke keuze.”
Dus je blijft nog wel even?
“Ik blijf nog wel even.”
8 t/m za 12 nov: Don’t shoot the messenger (Vincent van der Valk); 16 t/m 19 nov: De Verleiding (Maarten Westra Hoekzema), 23 en 24 nov: Bobby Baxter – The Complete Collection (Thomas Dudkiewicz). www.huisvanbourgondie.nl