Een leven voor de kunsten klinkt wat pompeus. Toch was Leo Benders bijna een leven lang als cultuurambtenaar in dienst van de kunsten. Hij mocht pionieren in tijden, niet zo heel lang geleden, dat visie nog vergezeld ging van geld.

Of hij iets van Chinese kunst af wist, vroeg gouverneur Sjenk Kremers aan Leo Benders toen deze in 1982 solliciteerde naar de functie van hoofd cultuur van de provincie Limburg. O jee, dacht Benders, daar ga je…. Maar hij antwoordde wat anders. Dat hij er weliswaar geen verstand van had, maar dat je je die kennis wel eigen kunt maken.

In tegenstelling tot wat de tijdgeest dicteert, weet Benders dat je niet altijd moet zeggen wat je denkt. Misschien heeft het leven hem zo gevormd. Een leven waarvan in elk geval het werkzame deel voor een groot deel in dienst stond van de kunsten. En verder zal het met zijn opvoeding te maken hebben, de bedaarde bedachtzaamheid die hem zo karakteriseert, en met zijn wortels.

Als zoon van een ondergrondse mijnbeambte in Hoensbroek groeide Leo Benders (1948) op tussen de koelpieten. In een wereld van strikte hiërarchie en (veelal onuitgesproken) solidariteit. Onder de grond was iedereen gelijk, iemand die zich niet aan de code hield was een gevaar voor allen. Boven de grond was alles anders, daar maakten kerk en kapitaal de dienst uit. Laatst kreeg hij nog eens een missive onder ogen van de mijndirectie. Als je kijkt naar de taal die daar wordt gebezigd! Dan gaan de mensen nu toch heel anders met elkaar om. Waarmee hij, zonder de woorden te gebruiken, maar wil zeggen dat vooruitgang zich vooral manifesteert in niet-materiële zaken.

Er was geld, er was visie en er was Leo Benders. Dat schreef een voormalig provinciebestuurder in het liber amicorum toen Leo Benders vorige maand afscheid nam van het Huis voor de Kunsten Limburg. Twaalf jaar was hij er directeur, hij bouwde het op vanaf de grond. Het werd een benchmark, een ijkpunt voor andere provincies. Bij zijn afscheid in de Sittardse stadsschouwburg kwamen 450 mensen uit alle hoeken en gaten van de provincie hem de hand drukken. Amateurs en professionals door elkaar, zoals hij het graag ziet.

Als broekeman bij de kapper in Hoensbroek leerde de kleine Leo dat de echte wereld niet zo harmonieus in elkaar stak als hij had vermoed. Hij hoorde er mijnwerkers praten over zijn vader, die opzichter was. Het waren geen fijne woorden die daar vielen. Gelukkige jaren waren het, desondanks. De zaligste momenten van zijn jeugd beleefde hij toen hij, een jaar of zeven oud, met een dubbeltje op zak naar de rooms katholieke bibliotheek, gelegen naast de kerk, ging om een gelezen Suske en Wiske om te ruilen voor een ongelezen. Dan als de wiedeweerga terug naar huis, lezen, met de rug naar de kolenhaard waarin de vlammen met elkaar vochten achter het raampje van gloeiend micaglas. Soms, als hij nóg een dubbeltje kon bemachtigen, stond hij een half uur later weer bij de bibliotheek. Voor een nieuwe Suske en Wiske.

Leo Benders was en is een echte lezer. Nadat hij de parochiebibliotheek had leeggegraasd, kwam het grotere werk. Hij las alles wat hij in handen kreeg, van Bertus Aafjes’ Voetreis naar Rome tot de Russische klassieken, zoals Tolstoj en Dostojewski. Later kwamen de modernen. Waarom? De klassieken waren te krijgen in goedkope pockets, en veel had hij niet te makken, als middelbare scholier. Boeken lenen bij de bibliotheek deed hij toen al lang niet meer. Een boek koop je, lees je en dan is het van jou.

Intussen doorliep hij alle stadia van het Rijke Roomse Leven. Hij zat bij de scouting, was misdienaar en acoliet, werd lid en bestuurslid van de Jongeren Studenten Vereniging. Hij zat op toneel, speelde als veertienjarige in Drie is teveel, de bekende klucht van ja, van wie is dat stuk ook alweer?

Van de beelden- en ideeënrijke katholieke kerk naar de kunsten is niet zo’n grote stap. Kunstenaars zijn katholiek, schrijvers protestant. En Leo kon heel aardig tekenen, is het lange tijd ook blijven doen. Maar ook op het Sint Janscollege in Hoensbroek drongen inmiddels geuren en geluiden van de revolte der hoofdstedelijke provo’s door. En tijdens een koude schaatswinter ontdekte hij ook nog eens de meisjes. Op school ging het toen even wat minder, halverwege stapte hij over van gymnasium naar hbs. Met de zegen van zijn vader, die maar één objectief had: school afmaken en studeren. Alles behalve het doemscenario van een zoon die ook de koel in gaat.

Als student sociologie in Nijmegen viel Leo in het revolutiejaar 1968 met de neus in de boter. Hij maakte het allemaal mee, het oproer, de bezettingen. Maar op de barricaden zagen ze hem niet. Hij was gekomen om af te studeren, de pragmaticus die hij later als bestuurder zou worden, manifesteerde zich hier voor het eerst. Komt door zijn afkomst, zegt hij. Wie zoals hij een grootmoeder in Kerkrade had wonen, en daardoor wist hoe dat stadje er in de jaren vijftig had bijgelegen, werkelijk alles was er zwart, die wist dat er gewerkt moest worden om vooruit te komen in het leven.

Jazeker, ook in de Oostelijke Mijnstreek hielden ze van Budddy Holly in die tijd, reden ze op hippe brommers en scooters. Ze ontdekten coca cola, gingen naar de bioscoop. Maar als ze in de schouwburg in Heerlen Rooie Sien gingen zien, of Molières De vrek in Maastricht, dan bleek de hoofdrolspeler door griep verhinderd. Stond er een vervanger. Smoesjes natuurlijk, de reis naar het zuiden was hen te ver. Leo zat er niet mee, hij had al lang begrepen dat de echte wereld meer moest zijn dan dit.

Na zijn studie werkte hij op diverse plekken in de Randstad en belandde in het bibliotheekwezen in Noord-Brabant, totdat hij in 1982 op sollicitatie ging bij Sjeng Kremers. Het was in het oude Gouvernement in Maastricht, er lag sneeuw in de stad, het leek wel Anton Pieck. Binnen viel de winterzon in bliksemschichten van licht door de gebrandschilderde ramen. Hier hadden vele generaties bestuurders hun werk gedaan. En op de een of andere manier voelde Leo Benders, hij was 34 inmiddels, zich er thuis.

Het waren de jaren dat de Haagse miljoenen, ter compensatie voor de mijnsluitingen, in grote stromen naar Limburg vloeiden. De economische wederopbouw was in gang gezet, ook op cultureel gebied diende er een infrastructuur te komen. Het is nu of nooit, moet Sjeng Kremers zich gerealiseerd hebben.

Het klinkt vreemd in een regio die zich opmaakt om Culturele Hoofdstad van Europa te worden, maar dertig jaar geleden was deze provincie weinig meer dan een culturele woestenij. Jaarlijks stond er 750.000 gulden op de begroting voor cultuur – het bedrag bleef onbenut, te weinig projecten, te weinig mankracht. Waarin Limburg trouwens niet uniek was, het provinciaal welzijns- en cultuurbeleid stond nog in de kinderschoenen.

Een fantastisch perspectief voor een ambitieuze jonge socioloog, die van nabij meemaakte hoe toneelgroep Het Vervolg en Opera Zuid vorm kregen. De bouwplannen voor drie provinciale musea werden gesmeed, het Bonnefanten voorop. Benders herinnert zich hoe een collega in de nachtelijke uren naar de VS belde om meesterarchitect Frank Gehry te polsen, hij bleek te duur. Intussen berekenden Benders en consorten over de duim dat een nieuw Bonnefanten veertig miljoen (gulden) zou moeten kosten. Een collega viel bijna langs een kast van het lachen, een week later ging de politiek akkoord. Het was verkiezingstijd; gevoel voor timing en strategie is bij Benders goed ontwikkeld.

Of het, achteraf gezien, wel zo’n slim idee was om drie gloednieuwe musea verspreid over de provincie (Maastricht, Kerkrade, Venlo) te bouwen? Toen wel, zegt Benders zonder dralen, er was helemaal niks in die tijd. Anno 2013 kun je daar anders tegenaan kijken, maar dat telt niet meer. Vergeet niet dat het Bonnefanten indertijd niet eens een collectie hedendaagse kunst hád, die is daarna in waanzinnig korte tijd opgebouwd.

Achteraf gezien, ja inmiddels zijn we achteraf aan het praten, waren die achttien jaar die hij bij de provincie zat, te lang. Dat hij vervolgens op pad werd gestuurd om een Huis voor de Kunsten te bouwen, was andermaal een cadeautje zoals je dat in een professioneel bestaan zelden krijgt. Het werd door het met pungel en pionierschop geboren zondagskind uit Hoensbroek dankbaar uitgepakt. De twaalf jaar die hij er zat, het waren er precies genoeg. Het zat erop, hij heeft er alles wel een keer gedaan, je weet, elke tweede keer zal het minder zijn. Het pensioen kwam dus precies op tijd. Een maand in ruste inmiddels heeft hij het werk nog geen seconde gemist. De zin in pionieren is er nog, zo blijkt uit de opsomming van projecten waar hij als vrijwilliger mee aan de slag is. Culturele projecten, dat spreekt vanzelf. Intussen koestert hij het klinkende afscheid in Sittard, vorige maand, met die 450 mensen, allemaal vaandeldragers van de grote en de kleine kunsten voor wie hij de afgelopen decennia toch ook vaak als suikeroom fungeerde.

Geen idee trouwens waarom Sjeng Kremers indertijd, in 1982, wilde weten wat hij van Chinese kunst wist. Wellicht was hij, van huis uit psycholoog, meer benieuwd naar de aard van zijn reactie dan naar de inhoud. Hij is er nooit op teruggekomen. En Leo Benders heeft hem er nooit meer naar gevraagd.