Zwarte Zee
Toen de Limburgse tv- en radiozender L1 nog gewoon ROZ heette en alleen radiozender was, bestond daar de vreemde gewoonte om Limburgers in het buitenland op te zoeken. Missionarissen in Afrika en Zuid-Amerika, maar ook gewoon toeristen; mensen die je in Limburg waarschijnlijk nooit zou interviewen.
En zo ben ik rond 1980 twee weken naar de Zwarte Zeekust van Roemenië geweest. De interviews met de Limburgse toeristen stonden binnen een dag op de band, dus mijn eigenlijke werk zat erop. Dat vertelde ik aan de vrouwelijke gids, die de hele dag achter me aan liep. Ik bedankte haar voor haar diensten.
Maar zo werkte dat daar niet, want ze was natuurlijk een chaperonne namens de communistische partij. Dus hebben we dagen rondgehangen in kroegen en af en toe aan het water. Ze heette Rada en ze heeft ongeveer een week lang volgehouden dat het slechte weer (want zon heb ik er nauwelijks gezien) te wijten was aan de Amerikaanse kernproeven. Pas toen onze gezamenlijke tochten na een dag of zeven op mijn hotelkamer begonnen te eindigen, kwamen ook de andere verhalen. Over armoede. En over haar grootste droom: ooit een eigen fiets hebben. Toen ik zei dat ik dat misschien vanuit Nederland kon regelen, was het ijs gebroken. We hebben de laatste dagen van mijn verblijf samen het bed gedeeld.
Daarna heb ik nooit meer iets van me laten horen.
PIETER BEEK

Ivoorkust

In de luxe terreinwagen van le chef stapte ook zijn Libanese vrouw. Haar parfum vulde onmiddellijk de ruimte. Haar lippen waren zorgvuldig gestift, haar nagels precies gelakt, ze droeg een beige mantelpakje.
We zouden voor een weekeinde afreizen naar een stoffig huttendorp dat bekendheid genoot door een dans, de mapouka.
Kinderen wachtten ons op en zongen liederen ter begroeting. De dorpsoudsten traden uit de schaduw van de mangoboom. Omringd door de uitgelaten menigte, reed de auto stapvoets door het dorp. Ik vroeg me nog af in welke hut de chique Libanese de nacht door zou brengen toen aan het eind van het dorp een poort openzwaaide en er een hagelwit paleisje opdoemde, fraai gesitueerd aan een lagune, volgestouwd met protserige jachttrofeeën en antiek meubilair. Er redderden koks die dat een weekeinde lang vol zouden houden. Er was drank in overvloed.
Een tweede gast werd door de joelende menigte aan de poort afgeleverd: een eeuwig transpirerende mega-neger van het formaat BB King, gekleed in een knaloranje tuniek.
Le chef nam het woord. Dat het tot eer strekte zijne excellentie le ministre en de Nederlandse gast te mogen begroeten. Twee dagen lang zaten we vreetzaam naast elkaar aan tafel terwijl de mapouka werd gedanst.
Ik moest denken aan mijn vader en moeder. En alle anderen die dit nooit zouden geloven.
EMILE HOLLMAN

Machrie Moor
Voor wie even wil staan in de eeuwigheid, vertrek vanuit de oostelijke oever van de Firth of Clyde en ga tot het einde van de weg. Waar de aarde begint, klim je over het hek, het is een helse tocht. Vaak zul je overwegen om te keren, je bent op zoek naar iets groots en komt maar niets tegen.
Blijf doorlopen, plots sta je er middenin. In de geschiedenis van een neolithisch ritueel landschap. Vijf stone circles uit de bronstijd. Er lijkt niet zo heel veel van over, de doodskisten en voedselschepen die eronder begraven waren, zijn allang elders opgeborgen en nog maar een paar van de stenen zijn heel.
Maar de context is er. En belangrijker nog: de reden. Niet meer te vinden onder je voeten, maar boven je hoofd. Te ontdekken aan de hemel. Midden zomer verschijnen hier door de typerende plaatselijke cirrusbewolking halo’s rond de zon. Ze reflecteren de cirkel waar je in staat. Het effect is overweldigend, je voelt wat duizenden jaren geleden moet zijn ervaren, je ziet door de ogen van de geschiedenis.
Alles staat stil en gaat voor altijd door. De eeuwigheid is een cirkel, in Machrie Moor, Arran, Schotland. Een cirkelredenering van tijdloze geschiedenis.
PASCALLE MANSVELDERS

Silkeborg
Ik was voor het eerst in Silkeborg tijdens een warme zomer. We fietsten door Denemarken en kochten nu en dan een fles citroenlimonade die we meteen leegdronken en weer inleverden. Als we grote wateroppervlakken zagen – en dat komt in Denemarken nogal eens voor – sprongen we er in.
Silkeborg is vooral bekend vanwege enkele meertjes. Ze liggen idyllisch tussen groene heuvels. Er wordt gevaren en bij een paar campings klinkt ‘s zomers levendig gespetter. Silkeborg is ook bekend vanwege Asger Jorn. De belangrijkste Deense Cobra-kunstenaar werd in de buurt geboren en schonk het stadje zijn omvangrijke collectie: werk van hemzelf uit alle periodes en van zijn vele kunstenaarsvrienden. De gemeente was genoodzaakt er een museum omheen te bouwen.
Grote ramen boden uitzicht op zomervertier in het park en langs het riviertje. Binnen was het doodstil, we hadden Jorn een hele middag voor ons alleen. Maar het werk van Jorn is niet stil. Het raast en tiert, viert feest en denkt. Op die mooie zomerdag was het geen afspiegeling, geen keerzijde, maar een verheviging van het leven buiten.
DUNCAN LIEFFERINK

Bologna
Alsof er niets was veranderd. Door het metalen hek dat de zijbeuk afgrendelde zag ik hem ongeduldig wenken naar de mensen in de rij voor hem, een oude, in traditioneel habijt geklede pater die post had gevat achter een soort driepersoons bidstoel. Daarop zat een man geknield, de rechterhand van de pater rustte op diens hoofd. Maar er moesten kennelijk eerst nóg twee mensen voor hem neerknielen voor hij zijn zegenende werk effectief kon verrichten.
De Antoniuskerk in Padua is geheel gewijd aan de in het terugbezorgen van verloren voorwerpen gespecialiseerde heilige. Langs de schrijn waarin zijn resten worden bewaard, schuifelt een lange rij devote mensen. Allemaal leggen ze in het voorbijgaan even een hand op het marmer. Alleen zo, gesteund door het gelovige volk, kan hij, Antonius, zijn discipelen de miraculeuze kracht in hun handen geven waarmee tegenwoordig vooral charlatans mooie sier maken.
Maar er is wel degelijk het nodige veranderd. Bologna, een week later. We lopen naar het Piazza Maggiore, aangetrokken door een oorverdovende herrie. Op een podium dat het Palazzo Communale grotendeels aan het oog onttrekt, rammen overjarige rockers op gitaren. Een liefdadigheidsconcert voor padre Marella, il padre dei poveri. Missiearbeid op zijn agressiefst. Een aardbeving. Het hele middeleeuwse centrum schudt op zijn grondvesten.
Wij vluchten het Museo Morandi in, verstopt op de derde verdieping van het gemeentehuis. Het helpt niet, het geluidsinferno voor padre Marella dringt met gemak door de kolossale muren heen. Morandi’s fijnzinnige ensembles hebben het zwaar te verduren. Nog dichter dan gewoonlijk kruipen zijn naamloze flessen, potjes en kannetjes tegen elkaar, vlak voor de gapende afgrond van de trillende tafel. Geen Antonius, geen wonderhand, geen pater voor de armen om ze te beschermen.
CYRILLE OFFERMANS

Bregenz
De ober van Trattoria Toscana in Bregenz heet Franky. Hij verwierf deze toch vreemde naam voor een Albanees et zijn krullende mondhoeken, zijn schalkse blik en de liedjes uit het American Songbook die hij zachtjes voor zich uit zingt.
Hij spreekt vloeiend Frans en behoorlijk Nederlands; na zijn vlucht uit Albanië woonde hij lang in Brussel. Sinds een jaar werkt hij in Bregenz, het bevalt slecht. “Oostenrijkers zijn eng-conservatief”, zegt hij en houdt de handen als oogkleppen bij zijn slapen.
Aan de overkant ligt Kunsthaus Bregenz. In deze kubus van melkglas is de expositie Carrousel van Carsten Höller. Op de begane grond staat een zweefmolen, hij past net. In zijn vorig leven op de kermis duurde een rondje drie seconden, nu doet hij er dertien minuten over. Je ziet hem amper bewegen, zo langzaam draait hij rond.
Höller (1961) promoveerde op communicatiestrategieën van insecten voordat hij kunstenaar werd. Nu houdt hij zich bezig met menselijke waarnemingen. En hoe. In zijn superslome carrousel gaan alle zintuigen open. In zo’n bijna stilhangend stoeltje op zes meter hoogte maakt het gebouw van architect Peter Zumthor millimeter voor millimeter zich van je meester. Ik stap nog eens in, en nog eens en overpeins wat nodig overpeinsd moet worden.
’s Avonds vraag ik Franky of hij al eens aan de overkant was. Waarom zou ik, zegt hij. “Ik ben hier slechts A Stranger in the Night.”
WIDO SMEETS

Rio de Janeiro
Mijn meest hitsige zomer beleefde ik hartje winter ’91-’92. Ik mocht van de baas naar Rio, ter voorbereiding van het eerste Helio Oiticica-retrospectief in Europa. Half december kwamen de thermometers in Rio van regeringswege niet verder dan 37. Daarboven kregen ambtenaren ijsvrij. Geslapen werd bij Judith Valentin, nu 95), toen een cokesnuivende zeer lieve Exilduitse van voor 1939 (dus niet na ’45).
Ik kwam wel eens, het was werk tenslotte, in het archief van de Projeto Helio Oitica op de 19e verdieping van het clubhuis van Flamengo. Ik zag Flamengo met 4-2 van Fluminense winnen in een legendarische Fla-Flu wedstrijd, zeg maar Ajax-Feyenoord, maar dan echt: het Maracana-stadion was met 190.000 bezoekers net niet uitverkocht.
Mijn viertalige gids heette Rosa Palmeira Dios do Sa, de Sophia Loren van alle viertalige gidsen. Rosa had benen tot aan haar oksels maar hij spaarde voor de operatie om dat ding er tussen weg te halen.
Oiticica kwam vroeger veel in Mangueira, een favela maar vooral sambaschool. Voor mijn research dronk ik er illegale cachaca en zong met Chico Buarque een Venloos vastelaovesleedje.
Mangueira werd die zomer zesde tijdens het WK Carnaval in het Sambodromo (70.000 toeschouwers, altijd uitverkocht). Sinds die tijd weet ik dat de maan op zijn kop kan staan en mannen zwanger kunnen raken. Leve de zomerkolder!
MAT VERBERKT