De Zuiderluchtige Zomerverhalen hebben dit jaar ‘onderweg’ als thema, met de Talking Heads-song Road to Nowhere in ons achterhoofd. “De weg naar volwassenheid telt veel teleurstellingen.”

De mevrouw van Annie

Zestien was ik en Annie was twintig. We waren op vakantie in Schoorl. Ik bij kennissen van mijn ouders. Zij als oppas voor de kinderen van een mevrouw uit Eindhoven. We troffen elkaar op het strand. Mijn eerste vakantieliefde. Na een paar dagen ontmoette ik ook de mevrouw van Annie. Een struise, stralende verschijning. Ze nam een duik in de golven en kwam er als een sierlijke godin weer uit. “Tijd om terug te gaan naar het hotel. Als je zin hebt kun je meegaan om een glaasje te drinken,” zei ze tegen mij. Ik had mijn natte zwembroek nog aan en wist niet goed wat ik moest doen, want er waren geen kleedhokjes. Ze zag mijn onhandigheid en pakte een badhanddoek. “Ik hou hem wel even op, dan kun je je omkleden,” zei ze lachend. Ik durfde haar niet tegen te spreken.

“Zo,” zei ze toen ik mijn kleren had aangetrokken, “en wil jij nou even de handdoek voor mij ophouden?” Ze trok haar badpak uit en ik keek. Het was de eerste keer dat ik een naakte volwassen vrouw zag. Wat een prachtig golvend lijf! Ze lachte naar me. Uitdagend. En ineens wist ik het zeker: ik was regelrecht op weg naar haar liefdesbed.

Het is er nooit van gekomen.

De volgende dagen zocht ik naar Annie en haar mevrouw. Tevergeefs. Ze waren van de aardbodem verdwenen.

De weg naar volwassenheid kent veel teleurstellingen. Het had zo mooi kunnen zijn. En ik was er zo dichtbij!

PIETER BEEK

Café Dansing Chocola

Een laatste bolleke nog? Dan zet ik Christian Anders nog eens op in de jukebox. Es fährt ein Zug nach Nirgendwo. Prachtschlager. “Sag nog ein Wort und es wird alles so wie früher sein.”

– Ongetwijfeld een all time favorite van Fassbinder. Die is deze maand alweer dertig jaar dood. Weet je trouwens wie dit jaar honderd zou zijn geworden? Louis Paul Boon! De beste Belgische novelist ever.

Schreef die niet dat het tijd wordt om de vette gans van de zakelijkheid te villen, en samen met haar de boswachters die hout en wild ruilen voor goud?

– Nee, je bent in de war met Eddie ‘de woede verzamelen’ van Vliet. Ligt ook al tien jaar met de neus omhoog. Ach, zij zijn niet waarlijk dood die in ons harte leven.

Dan is deze oneliner van Boon: “Wij moeten in de eerste plaats de Rechtvaardigheid verdedigen, de Autoriteiten uitkafferen en de Burgerlui op stang jagen.”

– Da’s Flaubert. Boons cri de coeur zit verstopt in De Kapellekensbaan: Reinaert of Isengrimus? “Moet ge dan weten wie ge zijt, bedrieger of bedrogene, om voort te schrijven?”

Pfft. Het wordt mij te highbrow. Ik zal je een mop vertellen. Lumumba zit in de royal class van het vliegtuig naar de VS en heeft al zeven pils op een kurken viltje uitgeserveerd gekregen. Hij wenkt de stewardess en zegt: “Nog een pint graag, maar zo’n gevulde koek hoef ik er niet meer bij.”

– Erg grappig. Zullen we afrekenen? We hebben een druk programma voor de boeg: FoMu, MAS, Muhka, KMSKA, MoMu…

FONS GERAETS

Lama

Als jullie dan toch in de buurt zijn, kun je dan niet eens gaan kijken hoe het met hem is, vroeg tante slang. We noemden haar stiekem zo omdat ze lang en smal was. Zelf had ze geen kinderen maar sponsorde op grote afstand een jongetje in een Tibetaans vluchtelingenkamp. Zijn naam ben ik inmiddels vergeten, de reis door het platteland van India niet.

In de buurt bleek een wat al te optimistische inschatting, maar dat donderde niet. Het was een dag zo onbarmhartig heet dat de lucht boven het wegdek trilde als een barbecue. De randen van de verharde wegen veranderden in een stroperige massa. De bus reed twee keer lek en de flesjes water die we onderweg kochten in middeleeuwse dorpjes verdampten onmiddellijk in je systeem. Het was zo’n dag waarop je niet hoeft te pissen.

Consternatie in het kamp, want ons bezoek is onaangekondigd. Het briefje met zijn naam gaat van hand tot hand, hij is kwijt, lijkt het wel. We krijgen een flesje plaatselijke cola, Thums Up, en een gesprek. De jongen blijkt overgeplaatst naar de monnikenafdeling, hij is herkend als de reïncarnatie van een groot lama. De sanga, de boeddhistische kloostergemeenschap, zal zich voortaan om hem bekommeren.

Tot hier en niet verder. Maar we worden meegetroond naar een snikhete klas vol kaalgeschoren jongetjes in roodgele gewaden. De klas joelt als een van hen zeer tegen zijn zin de gasten moet begroeten. Hij maakt een buiging, wij een foto. Ieder zijn leven. Tegen de tijd dat we de foto aan tante slang overhandigen, heeft ze al een nieuw kind gekregen.

EMILE HOLLMAN

De brug

Mijn allereerste herinnering is een herinnering aan een grote reis. Ik was drie en we waren op vakantie in Frankrijk.

Op een dag gingen we varen met een waterfiets. Mijn zus is vijf jaar ouder dan ik en kon al bij de trappers. Ik niet. Ik zat tussen mijn moeder en mijn zus in, of misschien op zo´n klein stoeltje op de tweede rij. Waar mijn vader was gebleven weet ik niet. Ik vermoed dat hij Gauloises zat te roken bij de tent.

We hadden al een hele tijd gevaren toen de brug in zicht kwam. We waren er een paar keer met de auto overheen gereden. Nu konden we er onderdoor! “Ik denk niet dat dat nog lukt”, zei mijn moeder. We hadden de waterfiets waarschijnlijk voor een uur gehuurd, maar voor mij leek het een eeuwigheid.

Ze trapten toch door, mijn moeder en mijn zus, en ineens waren we onder brug. Het was een ijzeren brug met zware balken. Eroverheen reden de auto’s. Daar hadden wij ook gereden. Dat was een heel bijzondere gedachte.

Van de terugreis herinner ik me niets. Ook niet van de camping. Van de hele vakantie eigenlijk niet. Alleen die brug.

DUNCAN LIEFFERINK

Dronken schip

Hoogstens honderdvijftig kilometer, in vogelvlucht nog minder, kinderspel. Onze vanillekleurige Fiat 124 had ons moeiteloos door de Alpen geslingerd, langs ravijnen en sneeuwmassieven – autowegen lagen eind jaren zestig voorbij Basel nog op de tekentafel – dan kon dat flutstukje dwars door de Apennijnen toch geen problemen opleveren.

Onze Grand Tour begon in Ravenna, bij de vroegmiddeleeuwse mozaïeken in de San Vitale. Het doel: Firenze, bakermat van de Renaissance en dus van zoveel meer. Maar hoe daar te komen? De autostrada via Bologna? Te druk. De provinciale weg via Forli? Te saai. Nee, we namen de SS301, via Briseghella, Marradi en San Lorenzo, onbekende bergdorpen, ver weg in Europa.

Merkwaardig hoe weinig auto’s je hier zag, toch verreweg de mooiste route, een en al bocht, gele brem, struiken, glooiend braakland, rotsen. Elk moment veranderde het perspectief, af en toe tegen een heuvel een eenzaam huis, in een groen dal een boerderij, nergens mensen. Middeleeuwse woestenij, een fresco van Lorenzetti.

Na een half uur hadden we twintig kilometer afgelegd, na een uur veertig. De zon stond genadeloos hoog aan de hemel. De Fiat leek op een snelkookpan. Het lampje van de oliedrukmeter flikkerde aan en uit. Mijn hersens deinden als een dronken schip in het bonkende hoofd.

Pal na een bocht zonder zicht een kudde schapen op de weg, geen herder, geen honden. Eindeloos trage beweging in die blèrende vuilgrijze kluwen. Toen eindelijk een doorgang. Ineens betrok de hemel. Inktzwarte wolken, infernale stortregens, modderstromen, bliksemaanvallen uit alle hoeken. In de verte het oorverdovende gekraak van een instortend gebouw, het kon niet anders, dat moest de wonderkoepel van Brunelleschi zijn.

CYRILLE OFFERMANS

De witte weg

Hoe vaak heb ik hier niet gelopen, op deze in de zon glimmende witte kiezelweg langs het meer. Eerst naar Vaiano, dan langs de wijnranken van Gioiella terug. In training voor een marathon nam ik de lange route, rechtsaf rond het meer, terug via Giovancorso en Borgo Dolciano. Klinkt toch anders dan Rekem en Smeermaas.

Twintig kilometer kicken, daar wil het lijf nu niet aan. Een half uurtje, jogtempo, dat lukt nog wel. Ik neem de tijd – en de tijd neemt mij. In de verte ligt het dorp, als een hart tegen een heuvel. Eeuwenoud en onveranderd, maar de schijn bedriegt. Huizen vallen leeg, luiken blijven dicht.

Pilade, ver in de tachtig, stierf van verdriet, kort na zijn vrouw Erina. Hun naar Rome verhuisde zoon Alvaro schreef een dichtbundel over zijn geboortedorp en keerde terug. Heimwee naar het einde. Sprokkelvrouwtje Stella was eind zeventig toen haar hart het begaf. In haar huis wonen Engelsen nu, ze spreken enkel Engels. Met elkaar.

Bovenop de heuvel zit de zwartgeklede Giovanna voor haar huis. Ze glimlacht, en zwaait. Op de gevel een bord met ‘vendesi’, te koop. Bij het hek kijken twee vrouwen naar elkaars gsm. Ze spreken Roemeens, de voertaal in de zorg.

Op de terugweg tekent de ochtendzon een lange schaduw op de weg. Ik denk aan Stene, vorige zomer hebben we haar begraven. Zestig jaar was ze met Agostino, oermens van 94 die na de oorlog als bevrijde krijgsgevangene vanuit Duitsland naar huis liep. Gisteren was hij jarig, een dag zonder vreugde. Het gaat niet meer, zei hij, ik wil slapen.

Wanneer ik het erf oploop, zie ik hem zitten. Hoofd gebogen, het lijf gekrompen. Bewoner van een schimmenrijk. Ooit reed hij me op de witte weg bijna van de sokken met zijn Ape. Godverdomme, wat hebben we gelachen.

WIDO SMEETS

Trapleuningerveen

Avontuurlijk de wereld intrekken is verworden tot het reizen langs de hoogtepunten uit de Lonely Planet. Zonder navigatieapparaat slaat bij veel mensen de twijfel al toe aan het einde van de eigen straat. Wat te doen? Links? Rechts?

Bestemming Nergenshuizen. On the road to nowhere. Het bestaat nog wel. Bij de eerste zonnestralen komen de cabrio’s en de motoren naar buiten om “een eindje te rijden”. Maar echt zomaar op weg gaan is het nog zelden. Meestal gaat het om mobiele modestatements, om schreeuwen om bewondering of om in motorgeronk omgezette pikkendrift.

In mijn vroegste jeugd maakte ik het staartje van het ultieme doelloze rijden nog mee. Per ongeluk uitkomen in Trapleuningerveen of Wezenlozegem. Auto aan de kant. Kofferbak open en tuinstoelen (bij voorkeur met bruine en oranje bloemen) eruit. Leve het bermtoerisme.

Ik wil hier niet nostalgisch doen over boterhammen met tevredenheid. Dat waren in werkelijkheid maar al te vaak broodjes kaas waarvan de bestanddelen door de hitte niet meer van elkaar waren te onderscheiden. Bovendien hebben we aan de kant van de weg oneindig veel uitlaatgassen zitten happen.

Toch zou iets meer ouderwetse bermbestendigheid geen kwaad kunnen. Hoe meer koffiebeleving we ons door marketeers laten aanpraten, hoe verder we afdrijven van genoegen nemen met bruine drab uit thermosflessen. Soortgelijke verkooppraatjes hebben van het eigen terras een verlengde huiskamer gemaakt. Tuinmeubels passen niet meer in de kofferbak, maar vereisen een kleine verhuiswagen.

Ons vermogen zomaar ergens neer te strijken holt achteruit. Dat is geen evolutie maar devolutie.

PAUL VAN DER STEEN