Een klassieker inmiddels: de Zuiderluchtige Zomerverhalen van ZL-medewerkers in het juni-julinummer. Dit jaar met als thema Fernweh. In het harde Nederlands te vertalen als vertepijn, maar dat klinkt alweer een stuk minder romantisch. “Nee, Annemie had nooit last van verlangen naar het onbekende.”

Kruispunt

Hoe vaak heb ik niet – toen ik nog op Sicilië woonde – met de auto op een kruispunt stil gestaan. In dubio: waar zal ik vandaag eens op een verlaten strand gaan liggen, welke prachtige gebouwen zal ik gaan bekijken, welk weggemoffeld dorpje wil ik nog zien en vooral: waar zal ik vandaag mijn middagmaal gaan gebruiken?

Ik kan die kruispunten niet allemaal opsommen en dat hoeft ook niet. Het dichtstbijzijnde stelde mij al vaak genoeg voor lastige vragen. Vanaf mijn woonplaats San Corrado di Fuori even de berg af naar Noto richting zee en dan kwam ik bij dat kruispunt waar ik moest kiezen. Ga ik rechtsaf naar Rossolini naar dat achterafrestaurantje waar je voor nog geen twintig euro zestien seizoenverse voorgerechten kunt eten? Ga ik rechtdoor naar Calabernardo waar je aan het haventje de lekkerste Siciliaanse wijnen kunt drinken, begeleid door een paar zojuist gevangen visjes? Of ga ik linksaf naar Avola naar een van de restaurants aan de boulevard?

Kon ik vandaag maar weer eens op dat kruispunt staan, en morgen en overmorgen en de jaren daarna. Voor vandaag zou ik rechtsomkeert maken en kiezen voor een pranzo in restaurant Meliora in de bovenstad van Noto. Ik denk dat ik een jaar of zes geleden de eerste klant was toen het restaurant zijn deuren opende. Vanaf dat moment werd ik door de eigenaar bij elke nieuwe binnenkomst onstuimig omhelsd.

Ik denk dat ik maar weer eens mijn koffer pak, naar dat kruispunt rij en kijk waar ik dan terecht kom.

PIETER BEEK

Kameleon

Op een dag keerden we de zee de rug toe. Soms kun je zelfs even genoeg hebben van de zee. Er zijn steden waar het aan te bevelen is om ’s middags al te onderzoeken waar je ’s avonds zult eten. De zon scheen onbarmhartig, de zeebries verliet ons al snel. De stad onthaalde ons met een indringende geur van verrotting. Achter de bocht kon je zien waar die vandaan kwam: een afvalbergje in een hoek van twee stenen omheiningen. Om de aanval van stank af te wenden, haalden we diep adem en staken we subiet de straat over. In het voorbijgaan zag ik iets dat zich losmaakte uit het vuil. Ik schrok van de proporties, het was een lange, pezige, schier naakte man die als een kameleon op het afval lag. Zijn baard was lang, zijn ogen hol, stonden zijn handen krom?

Ik moest denken aan Lazarus, allicht, u weet waar ik vandaan kom, maar ook aan de onmetelijke Shiva, schepper en vernietiger, die hier wordt gecelebreerd.

De kameleon had de kleur van mijn brein aangenomen toen we ’s avonds halt hielden voor een verkeerslicht. De ramen van de taxi staan open. Het verkeer voert een baaierd van geuren aan: gepofte kastanjes, gebraden vlees, uitlaatgassen, jasmijn. Naast me doemt een opmerkelijke verkeersdeelnemer op. Een knokige knul zonder benen op een skateboard. Ik vang zijn grijns en knik die retour. Hij sorteert voor en wacht op het licht. Hij houdt zich aan de verkeersregels, hij neemt zichzelf volkomen serieus. Als het licht op groen springt, grijpt hij de bumper van de auto voor hem en schiet met een rot vaart de rest van zijn leven in.

EMILE HOLLMAN

Het geheim

April, de lucht was blauw, er woei een frisse wind, het was vijftien graden. Ik liep vanuit Maastricht het Jekerdal in. In het Cannerbos scheen de zon. De anemoontjes bloeiden. Het waren er nog meer dan andere jaren. Honderdduizenden witte bloemetjes vormden een sneeuwtapijt. Het was onwerkelijk. De laatste sneeuw was pas een paar weken geleden verdwenen.

Ik moest denken aan een schilderij. Ik denk altijd aan schilderijen, dat is een zegen en een vloek. Ik zie dingen die ik anders niet zou zien, maar ik moet natuurlijk wel zelf blijven kijken. Het Cannerbos vermengde zich met een schilderij van eindeloos veel witte bloemetjes op een groene ondergrond. Dit keer stoorde het niet. De werkelijkheid was nog mooier.

Thuis zocht ik het op. Het bleek te gaan om een schilderij van Harald Sohlberg, een Noor van rond 1900. Ik zag dat het geen anemoontjes waren, maar madeliefjes. En er was geen boom te bekennen. De madeliefjes stonden in een weiland. Boven de heuvels hing een grote, noordelijk-zomernachtelijke maan. Het leek totaal niet op het Cannerbos.

’s Avonds bekeek ik een oude documentaire van Cherry Duyns. In gezelschap van twee voor de junta gevluchte Argentijnen reisde hij naar Buenos Aires, op zoek naar het geheim van de tango. “De tango weerspiegelt het leven”, zeiden ze. “De tango is een droevige overpeinzing die men voelt.” Na afloop was het geheim alleen maar groter geworden. Maar het was een prachtige documentaire, die voor mij nu verbonden is met witte bloemetjes.

DUNCAN LIEFFERINK

Lot van de verte

Schuin boven een van mijn werkplekken hangt hij in miniatuurformaat, Der Wanderer über dem Nebelmeer (1818), het beroemdste schilderij van Caspar David Friedrich, tevens de prototypische verbeelding van romantische vertepijn. Dat woord bestaat niet in het Nederlands, Van Dale Duits geeft: ‘drang naar verre landen’, ik zou zeggen: verlangen naar een onbestemde verte, naar een onherbergzaamheid die ons fysiek en mentaal op de proef stelt.

We zien de in het zwart geklede wandelaar van Friedrich op zijn rug, riskant staand op een grillige rotspunt, ergens in het grensgebied van Duitsland en Bohemen. Friedrich heeft hem zo geschilderd dat hij het verdwijnpunt van de perspectieflijnen van nevels en bergen aan het oog onttrekt, wat de Weh van de kijker naar het schilderij aanzienlijk verergert.

Mijn miniatuur-Friedrich steekt in de lijst van een aquarel van de veelzijdige Helderse kunstenaar Peter Bes, overduidelijk een variant van Der Wanderer. Opnieuw zien we de wandelaar op zijn rug, maar nu staat hij op een lichtelijk hellend, fris geschoren gazon en kijkt uit over een vlak park en een rimpelloze zee. Als dat al een verte genoemd mag worden, heeft die in elk geval niets te bieden wat afwijkt van het nabije. Logisch dat wij geen woord voor Fernweh hebben.

Twee eeuwen na Friedrich hebben revolutionaire ontwikkelingen in de reis- en communicatietechnologie het lot van de verte definitief bezegeld. Zijn schilderij herinnert niettemin aan eigenschappen die onlosmakelijk met zijn verlangen naar het onherbergzame zijn verbonden: atletisch vermogen, geoefende zintuigen, verbeeldingskracht. Het is nu de kunst de verte in het nabije te ontdekken, in het dichtgetimmerde landschap de kloven, breuken, holten te vinden die in een flits een onvermoed vergezicht openen.

CYRILLE OFFERMANS

De olifant op de berg

Ik had een wandelstok zonder schildje, wat weinig was voor de streek. Wandelstokken hadden tientallen schildjes en hun eigenaars droegen kniekousen met kwastjes en woudmotieven. Ze bestelden Schnitzel, veegden de jagersaus uit hun witte snorren en stootten daarna door naar Kuchen. Ik had geen schildje en kreeg de taart nooit op.

Ik gooide een blaadje over de brug en wachtte aan de andere kant tot het voorbijdreef. De Roer gaf zekerheid. Tegelijk met de trein die de dag met een luide toet deed beginnen. Ik herinner me de dikke donsdekens waaronder we sliepen. Donsdekens waren een moderne uitvinding. Thuis sliep iedereen nog onder wollen Sole Mio’s. Het was een zorgeloos oord in de Eifel. En de wandelingen die we maakten waren kort.

Het was niet ver tot aan de olifant. Onder het kalkpapier van een fotoalbum zit mijn vader op de olifant. Na de foto durfde hij er niet meer af. Ik ben onlangs op zoek gegaan naar de olifant op de berg. Hij stond er nog. Met onder zijn bladderend grijs de kleuren van toen. Ik zat op een bank bij de olifant en sloeg met een zweep naar de afgelopen jaren. Niets bewoog en alles bleef stil in het bos.

Onderweg naar beneden las ik een bord over de berg: de Burgberg, een vreselijke berg uit de oorlog. Die Schlacht im Hürtgenwald, zo heette het in november 1944. Er gingen meer dan 60.000 mensen dood. Die middag prikte ik met mijn vork in een stuk taart en besefte: een schild, je hebt er niks aan.

AN OLAERTS


(Nooit) genoeg

Ze had haar moestuin en haar boeken. Wandelen was voor haar als ademhalen. Zolang die vermaledijde kanker die twintig jaar een stempel op haar leven drukte, niet teveel overheerste. Vrienden waren altijd in de buurt. Soms pakte ze de trein en kwam ze ons, haar nichtjes, opzoeken. In Maastricht, Tilburg, Utrecht of Amsterdam. Verre oorden beleefde ze vooral in onze verhalen die we gretig met haar deelden. Of in de briefwisseling die ik met haar had toen het buitenland mijn thuis was. Ik heb ze nog allemaal, die brieven. Vel voor vel uitgevouwen gedachten, bewaard in de doos met het opschrift ‘herinneringen’. Zo’n doos die meegaat als er brand uitbreekt.

Nee, Annemie had nooit last van verlangen naar het onbekende. Haar hele leven bracht ze door op een en dezelfde plek. Ze had genoeg aan alles waarmee wij, haar boeken, of haar leerlingen van de middelbare school waar ze lesgaf, haar voedden. Verhalen waren in haar hoofd nog niet uitverteld als wij alweer ongeduldig bezig waren met het uitstippelen van een volgende expeditie. Was het geen reis dan wel vijf nieuwe ideeën op werkgebied.

Of dat eigen huis dat er zo nodig moet komen. Het is niet en nooit genoeg. Volgens Nietzsche zijn het overtuigingen op weg naar zelfkennis. Die zelfkennis had Annemie ook zonder het vertrouwde achter zich te hoeven laten.

Ze is er inmiddels niet meer. Gelukkig houdt ze me nog regelmatig bij de les. Dan pak ik een boek. En is het goed. Voor even.

ADRIENNE PETERS

Nhon

Zijn wijsvinger richt naar de verte, in het verlengde ervan ligt de skyline van de stad. Vanaf het bordes van wat ooit het presidentieel paleis was, geeft Nhon geschiedenisles. Over zijn land, straatarm maar in de top-20 van snelst groeiende economieën. Over deze stad, vroeger Saigon, nu Ho Chi Minh City, waar vijf miljoen brommers en scooters rondrijden. Over dit gebouw, ooit een paleis, nu een met nationale trots geboend museum.

Van zijn grootvader leerde Nhon, doorleren was hem niet gegund. Grootvader en vader dienden tijdens de burgeroorlog in het verliezende leger, nu wonen ze als bannelingen in eigen land. Voor hun levensonderhoud zijn ze afhankelijk van Nhon. Zijn vader heeft een schoonmaakbaantje in een ziekenhuis, maar ligt meestal laveloos voor zijn huis.

Vandaar dat Nhon ’s nachts ligt te prakkezeren, hij is een slechte slaper. Overdag lacht hij, vertelt hij trots over vrouw en kind. En over zijn land, niet te vergeten, in de karaokebar zingt hij elk lied met zijn hand op het hart. Hunkerend vraagt hij naar de rest van de wereld. Alles wil hij van me weten, over Europa, Amerika, Nederland, de paus, de rol van religie in ons leven. Ik vertel en leg uit. Lachend schudt hij het hoofd, van ongeloof.

Kom dan zelf kijken, daag ik hem uit. Zijn gezicht betrekt. “Ik zou wel willen”, zegt hij, “maar door het verleden van mijn familie kan ik het land niet uit.” Dat wil zeggen, hij kan er wel uit, maar komt er dan niet meer in. Zijn ogen dwalen af, tot achter de skyline van de stad. Dan zegt hij: “Voor mijn dochter zal het anders zijn. Zij zal de wereld zien.” En zijn gezicht straalt weer.

WIDO SMEETS

Bad-Meingarten

Gezondheidsperikelen in het gezin zetten geregeld een streep door de vakanties in mijn kindertijd. Noodgedwongen bleven we dan thuis. Zuur. Naar de buitenwacht betekende het grimlachen over bestemming Rundhausen, Bad-Meingarten of Achtertuinië. Werd het toch nog een beetje exotisch. Verder maakte je er het beste van.

Gek hoeveel kilometers ik onder deze omstandigheden toch nog heb afgelegd. Uren en uren gingen ogen en vingers over de kaarten van de Grote Bosatlas. Het zelf bedenken van landen en eilandenrijken en ze vervolgens op schaal en in kleur uitwerken kostte al snel een halve dag.

Bij een beetje mooi weer werd de tent in de tuin opgezet en dwaalde je liggend op je buik, ellebogen onder het hoofd naar later onbereikbare oorden. Met Donald Duck en de neefjes naar Verweggistan. Met Kuifje naar Khemed, San Theodoros, Syldavië en Bordurië. Met Puk en Muk, woonachtig in het derde straatje achter Luilekkerland, naar Afrika, een continent dat in dit tijdperk vóór de grote politieke correctheid nog bevolkt werd door vervaarlijke stammen met botten door de neus en ketels waarin mensen werden gekookt. Met Pipi Langkous naar Taka-Tukaland (niet te verwarren met het Takki Takki Oerwoud waar Gerard Reve ooit donkere medelanders per tjoeki tjoeki stoomboot naartoe wilde sturen).

Verbeelding kan een mens ver brengen.

Later heb ik alle geannuleerde vakanties in kunnen halen. Om erachter te komen dat de wijde wereld in wezen niet meer is dan een vergroot Achteruinië, waar Bedoeïenen in Lawrence of Arabia-achtige woestijnen plots Amstel Bier kunnen schenken, en waar in een onbetekenend dorp in de Zuid-Afrikaanse provincie Mpumalanga plots een collega voor je neus kan staan.

PAUL VAN DER STEEN